KG:206:2023:8 Begrip “nieuwe jurisprudentie”
Publicatiedatum 07-11-2023, 16:44 | Laatste update 07-11-2023, 16:44 |
Aanleiding
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1036, voor de heffing van vennootschapsbelasting geoordeeld dat de heffingsvermindering van de verhuurderheffing naar haar aard en strekking een objectsubsidie is die moet worden afgeboekt op de boekwaarde van het betreffende object. Dit brengt mee dat bij de winstberekening het brutobedrag van de verhuurderheffing aftrekbaar is.
Tot dit arrest van de Hoge Raad was het standpunt van de Belastingdienst dat de heffingsvermindering van de verhuurderheffing een exploitatiesubsidie is die voor de fiscale winstberekening in mindering moet worden gebracht op de verhuurderheffing.
Naar aanleiding van dit arrest is de vraag opgekomen of een aanslag ambtshalve kan worden verminderd of dat dit niet mogelijk is omdat er sprake is van nieuwe jurisprudentie zoals bedoeld in paragraaf 23, achtste lid, onderdeel b, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: BFB). Om deze vraag zo duidelijk mogelijk te kunnen beantwoorden, gaat de kennisgroep ervan uit dat het gaat om een aanslag waarbij de laatste dag waarop bezwaar gemaakt kon worden tegen deze aanslag op 7 juli 2022 was. Op 8 juli 2022, om 00:00 uur is de aanslag derhalve onherroepelijk geworden.
Vraag
Kwalificeert het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1036, in dit geval als nieuwe jurisprudentie zoals bedoeld in paragraaf 23, achtste lid, onderdeel b, van het BFB?
Antwoord
Ja, want het arrest van 8 juli 2022 is gewezen nadat de belastingaanslag (op 8 juli 2022, 00.00 uur) onherroepelijk is geworden. Het onderdeel “nieuw” van het begrip “nieuwe jurisprudentie” ziet op het moment waarop de jurisprudentie wordt gewezen.
Beschouwing
Ambtshalve vermindering van een onherroepelijke belastingaanslag
Op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft de inspecteur de bevoegdheid onjuiste belastingaanslagen of beschikkingen ambtshalve te verminderen:
“1. Een onjuiste belastingaanslag of beschikking kan door de inspecteur ambtshalve worden verminderd. Een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door hem ambtshalve worden verleend.”
Het BFB bevat een uitputtende regeling van de gevallen, waarin de inspecteur een onjuiste belastingaanslag of beschikking ambtshalve kan verminderen. In paragraaf 23, achtste lid, onderdeel b, BFB is de volgende beperking opgenomen:
“8. De inspecteur verleent geen vermindering of teruggave van belasting:
(…)
b. Als er sprake is van nieuwe jurisprudentie of nieuw beleid (zie onder 12, 13 en 14 in dit onderdeel).”
Paragraaf 23, twaalfde en dertiende lid, BFB vermeldt hierover nog het volgende:
“12. Een arrest van de Hoge Raad dan wel een beleidsbesluit mijnerzijds waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van een vermindering of teruggaaf van belasting indien de belastingaanslag, de voldoening op aangifte of de afdracht op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag, waarop het arrest door de Hoge Raad is gewezen, onderscheidenlijk vóór de dagtekening van het beleidsbesluit of andere schriftelijke aanwijzing, tenzij ik op dit punt een afwijkende regeling heb getroffen.
13. Bij een verzoek om ambtshalve verminderen of teruggeven van belasting beoordeelt de inspecteur het verzoek aan de hand van wet, jurisprudentie en beleid zoals die golden voor de beschikking (meestal de belastingaanslag) waarop het verzoek betrekking heeft, op de dag voorafgaand aan de dag waarop de beschikking onherroepelijk vast is komen te staan. Dit houdt in dat nieuwe jurisprudentie (jurisprudentie gewezen vanaf het moment dat de beschikking onherroepelijk vaststond) in beginsel geen aanleiding vormt om ambtshalve op deze beschikking terug te komen. Dit is slechts anders als ik een afwijkende regeling heb getroffen. Ook kan er aanleiding zijn om alsnog ambtshalve tegemoet te komen als uit de nieuwe jurisprudentie expliciet blijkt dat de inspecteur in een gelijk geval tegen beter weten in heeft geprocedeerd en dus wist of behoorde te weten dat hij in de procedure een onjuist standpunt innam. In het algemeen zal dit blijken uit een overweging van de rechter.”
Het (thans) dertiende lid is opgenomen naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationale ombudsman. In het verslag van de commissie voor de
Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven, Kamerstukken II, 2015/16, 34 307, nr. 22 staat hierover:
“De Staatssecretaris heeft deze aanbeveling niet overgenomen op grond van de overweging dat aan het verlenen van terugwerkende kracht aan gerechtelijke uitspraken grote en onvoorzienbare consequenties vastzitten voor de uitvoering alsmede financiële gevolgen. Wel heeft hij aangegeven het beleid inzake het ambtshalve verminderen en teruggeven te zullen verduidelijken, hetgeen inmiddels is gebeurd in paragraaf 23, onderdeel 13 BFB. Als gevolg hiervan kwalificeert alle jurisprudentie die na het onherroepelijk worden van de beschikking wordt gewezen als nieuwe jurisprudentie.”
Zie ook Feteris, ‘Formeel belastingrecht’, Deventer: Kluwer 2007, p. 171, die hierover opmerkt:
“Het zou ook zeer bezwaarlijk zijn als op grond van nieuwe rechtspraak en nieuw beleid alle onherroepelijk vaststaande aanslagen over een groot aantal voorafgaande jaren opnieuw beoordeeld zouden moeten worden. De bezwaar- en beroepstermijnen zouden dan voor een belangrijk deel hun betekenis verliezen.”
Nieuwe jurisprudentie
Uit artikel 65 AWR in combinatie met paragraaf 23, achtste, twaalfde, en dertiende lid, BFB volgt dat een onherroepelijk geworden belastingaanslag niet ambtshalve kan worden verminderd naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad dat is gewezen na het moment dat de belastingaanslag onherroepelijk vaststond.
Bepalend is of de onjuistheid van die belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die eerst tot stand is gekomen nadat de belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan. Zie in dit verband ook HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720, waar het ging om ambtshalve vermindering en nieuwe jurisprudentie in de zin van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 45aa, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
Zie over dit arrest ook de Tweede nota van wijziging van de Overbruggingswet box 3 (Kamerstukken II 2022/23, 36204, nr. 10, p. 2):
“1.1 Nieuwe procedure over rechtsherstel niet-bezwaarmakers
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 volgt dat er geen verplichting is om een op rechtsherstel gerichte compensatie te verlenen aan de niet-bezwaarmakers.2 Uit de wet- en regelgeving volgt volgens de Hoge Raad dat een aanslag niet ambtshalve wordt verminderd als de onjuistheid daarvan voortvloeit uit «nieuwe jurisprudentie»: jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is vast komen te staan.3 Er bestaat daarom geen recht op vermindering van die aanslagen. De Hoge Raad onderstreept met zijn arrest het beginsel van de formele rechtskracht van beschikkingen. Formele rechtskracht houdt kort gezegd in dat beschikkingen van een bestuursorgaan, zoals een belastingaanslag van de Belastingdienst, die onherroepelijk vaststaan daarna niet meer kunnen worden aangetast. Ook volgt uit voornoemd arrest van de Hoge Raad dat de mogelijkheid van ambtshalve vermindering (inclusief de mogelijkheid van bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek daartoe4) niet afdoet aan de onherroepelijkheid van de aanslag.”
Voetnoten bij dit citaat
2HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720.
3Artikel 9.6, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 juncto artikel 45aa, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
4Artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Het onderdeel “nieuw” van het begrip “nieuwe jurisprudentie” ziet op het moment waarop de jurisprudentie wordt gewezen. Als het gaat om een arrest dat is gewezen na het onherroepelijk worden van de belastingaanslag, dan is het nieuwe jurisprudentie. Gaat het om een arrest dat is gewezen voor het onherroepelijk worden van een belastingaanslag, dan is het geen “nieuwe jurisprudentie”. Met andere woorden, nieuwe jurisprudentie heeft directe werking en geen terugwerkende kracht.
Conclusie
Als voor een verzoek om ambtshalve vermindering een beroep wordt gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1036, dan moet dit worden afgewezen in alle gevallen waarin de belastingaanslag op 8 juli 2022, om 00.00 uur onherroepelijk vast staat, met de motivering dat het hier gaat om nieuwe jurisprudentie zoals bedoeld in paragraaf 23, achtste lid, onderdeel b, BFB.