Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:024:2022:12 Samenloop tax sparing credit en dooruitdelingsfaciliteit artikel 11 Wet DB

Aanleiding

Een vennootschap ontvangt een dividend van een buitenlandse deelneming. De bronstaat houdt hierop geen bronbelasting in en het dividend valt voor de heffing van vennootschapsbelasting bij de vennootschap onder de deelnemingsvrijstelling.

In het van toepassing zijnde belastingverdrag is een tax sparing credit (hierna: TSC) opgenomen. Ingevolge deze bepaling wordt bij fictie verondersteld dat in de bronstaat belasting is ingehouden c.q. betaald over uit gekeerde dividenden.

Vervolgens keert de vennootschap zelf dividend uit.

Vraag

Kan een TSC uit een belastingverdrag voor toepassing van de dooruitdelingsfaciliteit worden aangemerkt als op een winstuitkering ingehouden bronbelasting in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel 2, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB)?

Antwoord

Nee, de dooruitdelingsfaciliteit is alleen van toepassing op ontvangen winstuitkeringen waarop daadwerkelijk een bronbelasting van ten minste 5% is ingehouden. In het geval van een TSC wordt een bronheffing verrekend die niet feitelijk is geheven of wordt er een hogere bronheffing verrekend dan feitelijk is geheven. Voor de toepassing van de dooruitdelingsfaciliteit wordt echter alleen uitgegaan van de feitelijk geheven en op de opbrengst in mindering gekomen bronbelasting. Met de TSC wordt dus geen rekening gehouden.

Beschouwing

Buitenlandse bronbelasting op deelnemingsdividenden is voor Nederlandse moedervennootschappen een last, omdat deze bronbelasting niet verrekend kan worden met de Nederlandse vennootschapsbelasting als gevolg van de deelnemingsvrijstelling. Om hieraan tegemoet te komen is in artikel 11 Wet DB een afdrachtvermindering opgenomen. De Nederlandse moedervennootschap mag, wanneer zij het ontvangen dividend dooruitdeelt, een deel van de buitenlandse bronbelasting verrekenen met de Nederlandse dividendbelasting die zij moet afdragen over de dooruitdeling.  

Om voor de afdrachtvermindering in aanmerking te komen, wordt in artikel 11 Wet DB onder andere de voorwaarde gesteld dat het bronland minimaal 5% bronbelasting moet hebben ingehouden op de uitkering door de buitenlandse dochter aan de Nederlandse inhoudingsplichtige. In de MvT (Kamerstukken II 1994/95, 23 980, nr. 3, p. 3) wordt benadrukt dat het moet gaan om feitelijk ingehouden bronbelasting:

“Voorwaarde voor toepassing van de faciliteit is in mijn voorstel allereerst de ontvangst van deelnemingsdividend waarop krachtens de Belastingregeling voor het Koninkrijk of bij toepassing van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting een bronbelasting van ten minste 5% mag worden ingehouden en ook feitelijk is ingehouden.”

Bovendien volgt uit HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:55 dat de term “ingehouden” in artikel 11, eerste lid, onderdeel 2, Wet DB betekent dat door de bronstaat een belasting moet zijn geheven die in mindering is gekomen op de opbrengst. In het geval van een TSC wordt slechts bij fictie verondersteld dat er belasting is ingehouden c.q. betaald over het uitgekeerde dividend.

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat een TSC niet kan worden aangemerkt als op een winstuitkering ingehouden bronbelasting in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel 2, Wet DB aangezien een TSC geen belasting is die feitelijk wordt ingehouden en tevens niet in mindering komt op de opbrengst.

Deel deze pagina