KG:003:2024:6 Excessief lenen en immigratie van een verbonden persoon
Publicatiedatum 02-05-2024, 15:52 | Laatste update 02-05-2024, 15:54 |
Aanleiding
X woont in België en heeft een aanmerkelijk belang in A BV, een in Nederland gevestigde vennootschap. X schenkt in 2020 zijn aandelen in A BV aan zijn in Nederland wonend kind Y. In 2024 immigreert X naar Nederland. Op dat moment heeft hij een schuld aan A BV van € 1.000.000. X is deze schuld aangegaan in 2024 en vóór de immigratie.
Vragen
- Wordt het maximumbedrag van Y van € 500.000 van artikel 4.14a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), verhoogd tot € 1.000.000 vanwege de immigratie van een met hem verbonden persoon, zonder dat sprake is van een fictief regulier voordeel?
- Maakt het daarbij uit of op Y een latente box 2-claim rust?
- Is daarbij van belang dat de schuld van X aan A BV al bestond voor het schenken van de aandelen aan Y?
Antwoorden
- Nee, het maximumbedrag van Y wordt niet verhoogd tot € 1.000.000 vanwege de immigratie van een met hem verbonden persoon, zonder dat voor Y sprake is van een fictief regulier voordeel.
- Nee, het maakt niet uit of op Y een latente box 2-claim rust.
- Nee, het is niet van belang dat de schuld van X aan A BV al bestond voor het schenken van de aandelen aan Y.
Beschouwing
X is een verbonden persoon van Y in de zin van artikel 4.14b, eerste lid, Wet IB 2001. Hierdoor wordt de schuld van X aan A BV op grond van artikel 4.14b, eerste lid, Wet IB 2001 bij Y in aanmerking genomen, voor zover de schuld van X meer bedraagt dan € 500.000 (wettekst 2024) en ongeacht waar X woont.
Bij immigratie van de aanmerkelijkbelanghouder zelf, wordt het maximumbedrag als bedoeld in artikel 4.14a, tweede lid, Wet IB 2001 verhoogd tot de schulden aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft op grond van artikel 4.14c, eerste lid, Wet IB 2001. De wettekst heeft het enkel over immigratie van diegene die een aanmerkelijk belang heeft, niet de immigratie van een verbonden personen, waardoor deze verhoging niet van toepassing is vanwege de immigratie van X.
De wetgever heeft blijkens de Kamerstukken II 2019/20, 35496, nr. 3, p. 12, deze verhoging van het maximumbedrag in de wet opgenomen om te voorkomen dat bij immigratie van de aanmerkelijkbelanghouder zelf sprake is van een belemmering van de Europese vrijheden. Het niet verlenen van een verhoging van het maximumbedrag bij een immigratie van een verbonden persoon leidt niet tot een dergelijke belemmering. Immers, ook als X nog in het buitenland zou wonen, wordt de schuld voor de toepassing van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap aan Y toegerekend.
Ten aanzien van de tweede vraag is in de Kamerstukken II 2020/21, 35496, nr. 7, p. 2, aangegeven dat het voor de toepassing van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap niet relevant is of sprake is van een latente box 2-claim.
Voor de derde vraag geldt dat het voor de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap niet relevant is wanneer de schuld is aangegaan. Relevant is de hoogte van de schulden op het toetsmoment (in dit geval 31 december 2024). Zie artikel 4.14a, vierde lid, Wet IB 2001.