KG:041:2024:25 30%-regeling, verlaagde loonnorm, wetenschappelijk onderwijs
Publicatiedatum 22-10-2024, 11:17 | Laatste update 22-10-2024, 11:17 |
Aanleiding
X wenst als ingekomen werknemer een beschikking 30%-bewijsregel te ontvangen, als bedoeld in artikel 31, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, onder 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB 1965) vereist daartoe onder meer dat hij over specifieke deskundigheid beschikt. Deze specifieke deskundigheid wordt in beginsel ingevuld door middel van een loonnorm. Voor werknemers die in het wetenschappelijk onderwijs een Nederlandse mastergraad of een hiermee gelijkwaardige buitenlandse graad hebben behaald en de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, geldt een verlaagde loonnorm, op grond van artikel 10eb, tweede lid, UBLB 1965.
X heeft aan een hogeschool een European Master in Renewable Energy behaald en daarmee de titel “ir.” (ingenieur) verkregen. De hogeschool kwalificeert op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) als een instelling voor hoger beroepsonderwijs. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (hierna: NVAO), welke organisatie het niveau en de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen beoordeelt, heeft de betreffende masteropleiding als een WO-master (wetenschappelijk onderwijs) geaccrediteerd.
Vraag
Is de betreffende Nederlandse mastergraad behaald in het wetenschappelijk onderwijs, als bedoeld in artikel 10eb, tweede lid, UBLB 1965?
Antwoord
Ja. De NVAO heeft de masteropleiding geaccrediteerd als een WO-master en daarmee geoordeeld dat de opleiding het niveau van wetenschappelijk onderwijs heeft. Daarmee is sprake van een Nederlandse mastergraad behaald in het wetenschappelijk onderwijs.
Beschouwing
Artikel 10eb, tweede lid, UBLB 1965 bepaalt, voor zover hier relevant, dat “in het wetenschappelijk onderwijs een Nederlandse mastergraad of een hiermee gelijkwaardige buitenlandse graad” moet zijn behaald.
In het verleden luidde de tekst van het UBLB 1965 op dit punt anders en was voor de verlaagde masternorm vereist dat de titel van master was behaald “aan een instelling voor wetenschappelijk onderwijs”. In de parlementaire historie is wat betreft de tekstuele wijziging het volgende opgemerkt (Staatsblad 2014, 579, p. 22):
“In artikel 10eb van het UBLB 1965 is een looncriterium opgenomen waarmee nadere invulling wordt gegeven aan de eis van specifieke deskundigheid voor toepassing van de 30%-regeling. Voor werknemers die in het bezit zijn van een masterdiploma en de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt is een lager looncriterium in het tweede lid van genoemd artikel opgenomen. Hiermee wordt gedoeld op werknemers die in het wetenschappelijk onderwijs een Nederlandse mastergraad of een hiermee gelijkwaardige buitenlandse graad hebben behaald. Om duidelijker in de tekst van genoemd artikel 10eb tot uitdrukking te brengen dat deze voorwaarde primair ziet op het niveau van de titel in plaats van op het niveau van de instelling, wordt een redactionele verbetering in de tekst aangebracht. Inhoudelijk is er geen wijziging beoogd.”
De vraag is met name welke rol het niveau van de onderwijsinstelling waaraan het diploma is behaald in dit kader speelt.
De kennisgroep heeft de tekstuele wijziging aanvankelijk zo opgevat dat deze met name bedoeld was om ten aanzien van buitenlandse opleidingen te verduidelijken dat deze het niveau van wetenschappelijk onderwijs moeten hebben. Doel was, anders gezegd, te benadrukken dat het er niet om gaat of de instelling waaraan het diploma is behaald bijvoorbeeld de naam “University” draagt. Uit de parlementaire historie bij de tekstuele wijziging kon, in die redenering, daarentegen niet worden afgeleid dat de besluitgever ook wetenschappelijke masters behaald aan een Nederlandse hogeschool onder de verlaagde loonnorm wilde scharen. Omstreeks 2014 verzorgden binnen het Nederlandse onderwijslandschap als uitgangspunt immers slechts universiteiten wetenschappelijk onderwijs. Met de tekstuele wijziging was, zo volgt uit de aangehaalde parlementaire historie, ook geen wijziging beoogd. Er bestaat bovendien (nog altijd) een praktisch verschil tussen een wetenschappelijke master behaald aan een hogeschool en een universiteit. In de eerste variant ligt de nadruk meer op de beroepspraktijk, waar in de laatste variant wetenschappelijk onderzoek belangrijker is.
X zou daarmee niet onder de verlaagde loonnorm vallen.
Rechtbank Gelderland heeft in de uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:188, echter anders geoordeeld. De rechtbank heeft uit de aangehaalde parlementaire historie afgeleid dat de besluitgever meer generiek niet het zwaartepunt heeft willen leggen op het niveau van de onderwijsinstelling, maar op het niveau van de opleiding. De kennisgroep kan dat oordeel volgen.
Nu de NVAO de European Master in Renewable Energy heeft geaccrediteerd als een WO-master en daarmee beoordeeld heeft dat de opleiding het niveau van wetenschappelijk onderwijst heeft, is sprake van een mastergraad behaald in het wetenschappelijk onderwijs. Het feit dat belanghebbende de titel “ir.” (ingenieur) heeft behaald – een titel die is verbonden aan het wetenschappelijk onderwijs – ondersteunt deze conclusie.
Wel verdient opmerking dat het aantal WO-masters dat aan een hogeschool kan worden behaald op dit moment relatief beperkt is. De meeste masteropleidingen die aan hogescholen worden behaald zijn masters in het hoger beroepsonderwijs. Dergelijke mastergraden zijn niet behaald in het wetenschappelijk onderwijs.