KG:202:2024:36 Fiscaal partnerschap in voorafgaande kalenderjaar
Publicatiedatum 04-12-2024, 15:02 | Laatste update 04-12-2024, 15:02 |
Aanleiding
A en B wonen samen met C, het minderjarige kind van B, en staan op hetzelfde woonadres ingeschreven in de basisregistratie personen (hierna: BRP). A en B zijn daarmee fiscaal partners op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
Twee jaar later vertrekt B met het minderjarige kind C en schrijven zij zich in op een ander woonadres in de BRP. Op 1 april van het jaar daarop gaan A en B opnieuw samenwonen en schrijft alleen B zich weer in op hetzelfde woonadres als A. C verblijft definitief elders en staat derhalve niet op hetzelfde woonadres als A en B ingeschreven in de BRP.
Vraag
Is voor de toepassing van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 vereist dat er sprake is van een aaneensluitende periode van inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP?
Antwoord
Nee, voor fiscaal partnerschap op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 is niet vereist dat sprake is van een aaneengesloten periode van inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP.
In de onderhavige casus kwalificeren A en B vanaf 1 april (de datum waarop A en B weer op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven) als fiscale partners op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001.
Beschouwing
Artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001
Op grond van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onderdeel f, Wet IB 2001 wordt onder partner mede verstaan degene die op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de BRP en die in het aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar reeds partner van de belastingplichtige was.
In de memorie van toelichting bij de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 is het volgende opgenomen (Kamerstukken II 2009/10, 32130, nr. 3, p. 60):
"Voor de inkomstenbelasting geldt in aanvulling op het basispartnerbegrip dat ongehuwd samenwonenden met een gezamenlijk kind, een gezamenlijke eigen woning of een gezamenlijke pensioenregeling verplicht partner zijn als zij in de GBA staan ingeschreven op hetzelfde woonadres. Zij zijn ook verplicht partner als ze het voorafgaande jaar als partners kwalificeerden en nog steeds in de GBA op hetzelfde woonadres staan ingeschreven.”
Het woord ‘reeds’ in de wettekst in combinatie met de woorden ‘nog steeds’ in de memorie van toelichting kunnen erop duiden dat vereist is dat sprake is van een aaneengesloten periode waarin sprake moet zijn van een inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP. Het partnerschap op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdelen a t/m e, Wet IB 2001 blijft dan (enkel) bestaan zolang beide personen op hetzelfde woonadres in de BRP blijven ingeschreven.
Deze uitleg volgt echter niet expliciet uit de wettekst. De wettekst van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 is voldoende duidelijk en vereist enkel dat in het voorafgaande kalenderjaar reeds sprake is geweest van fiscaal partnerschap. Daaruit volgt niet dat het hele voorafgaande kalenderjaar sprake moet zijn geweest van fiscaal partnerschap of dat in ieder geval op 31 december van het voorafgaande kalenderjaar sprake moet zijn geweest van fiscaal partnerschap. Met andere woorden: uit de wettekst volgt niet hoe lang of op welk moment in het voorafgaande kalenderjaar sprake moet zijn geweest van fiscaal partnerschap.
Toeslagen
Voor toeslagen is in artikel 3, tweede lid, onderdeel f, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) een identieke bepaling opgenomen als artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001.
In een procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de vraag aan de orde gekomen of voor artikel 3, tweede lid, onderdeel g (het huidige onderdeel f), Awir vereist is dat het gehele voorafgaande kalenderjaar sprake was van toeslagpartnerschap (ABRvS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4239). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de tekst van de wet niet vereist dat in jaar t-1 het gehele jaar sprake moet zijn van toeslagpartners en dat dit evenmin uit de wetsgeschiedenis blijkt en oordeelt vervolgens dat aan de voorwaarden van artikel 3, tweede lid, onderdeel g, Awir is voldaan. Daarmee wordt impliciet door de Raad van State geconcludeerd dat een aaneengesloten periode van inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP niet is vereist.
Conclusie
Gelet op de wettekst en de uitleg die in het kader van de Awir volgens de jurisprudentie wordt gegeven aan de soortgelijke bepaling, is voor toepassing van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 niet vereist dat sprake is van een aaneengesloten periode van inschrijving op hetzelfde woonadres in de BRP. Daarmee zijn A en B vanaf 1 april (de datum waarop A en B weer op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven) weer fiscale partners op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001.