KG:070:2025:2 Omzetten al ingegane oudedagslijfrente in een uitgestelde oudedagslijfrente
Publicatiedatum 21-01-2025, 8:59 | Laatste update 21-01-2025, 8:59 |
Aanleiding
De belastingplichtige ontvangt termijnen uit een ingegane levenslange oudedagslijfrente. De belastingplichtige heeft nog niet de leeftijd van de uiterste ingangsdatum bereikt en wil de al ingegane oudedagslijfrente omzetten in een uitgestelde oudedagslijfrente.
Vragen
- Kan een ingegane oudedagslijfrente fiscaal geruisloos worden omgezet in een uitgestelde oudedagslijfrente?
- Kunnen de lijfrentetermijnen ongelimiteerd naar de toekomst worden verschoven?
Antwoorden
- Ja. Op grond van artikel 3.134, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kan een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124 en 3.125 Wet IB 2001 worden omgezet in een ander zodanig recht. Daarbij wordt het tweede lijfrenterecht beschouwd als een voortzetting van het eerste lijfrenterecht. Het maakt daarbij niet uit of de lijfrente al was ingegaan of niet.
- Nee. Overeenkomstig de artikelen 3.125 en 3.126a Wet IB 2001 moeten de lijfrentetermijnen van zowel een levenslange als een tijdelijke oudedagslijfrente in beginsel uiterlijk ingaan respectievelijk worden uitgekeerd in het jaar waarin de lijfrentehouder de leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan zijn of haar AOW-leeftijd.
Beschouwing
In artikel 3.134, eerste lid, Wet IB 2001 is een geruisloze omzettingsbepaling opgenomen. Op grond van die bepaling kan een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124 en 3.125 Wet IB 2001 geruisloos worden omgezet in een ander zodanig recht. Het tweede lijfrenterecht wordt in dat geval beschouwd als een voortzetting van het eerste lijfrenterecht. Door deze voortzetting leidt een dergelijke omzetting niet tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en geldt voor het tweede lijfrenterecht na omzetting onverminderd het fiscale regime zoals dat gold vóór omzetting.
Bij een omzetting als hiervoor beschreven maakt het niet uit of de lijfrente die wordt omgezet al was ingegaan of niet. Een dergelijke voortzetting leidt niet tot het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen. Er is dan ook geen revisierente verschuldigd.
Wettelijk kader vraag 1
Hetgeen hiervoor uiteen is gezet, is van overeenkomstige toepassing op omzettingen van en naar een lijfrenterekening en een lijfrentebeleggingsrecht in de zin van artikel 3.126a Wet IB 2001. Artikel 3.124, tweede lid, Wet IB 2001 bepaalt namelijk het volgende:
“Waar in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verwezen naar een lijfrente als bedoeld in artikel 3.124 wordt daaronder tevens verstaan een tegoed van een lijfrenterekening of de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a Wet IB 2001.”
In Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr.3, p. 174-175 is ten aanzien van de bepaling in artikel 3.134, eerste lid, Wet IB 2001 het volgende aangegeven:
“Het eerste lid bevat de zogenoemde omzettingsbepaling. Het gaat hierbij om een – in veel gevallen – fiscaal geruisloze omzetting van een lijfrente die aan de voorwaarden voor premie-aftrek voldoet, in een andere zodanige lijfrente.”
Hieruit valt af te leiden dat een lijfrente die voldoet aan de eisen voor premie-aftrek altijd kan worden omgezet in een andere lijfrentevorm die voldoet aan de eisen voor premie-aftrek. Er moet worden geredeneerd vanuit de positie van de (oorspronkelijke) belastingplichtige die de premie heeft afgetrokken (heeft kunnen aftrekken).
Artikel 3.134, eerste lid, Wet IB 2001 maakt geen onderscheid tussen een al ingegane lijfrente en een lijfrente in de opbouwfase. Het is daarom mogelijk om een al ingegane oudedagslijfrente om te zetten in een uitgestelde oudedagslijfrente. De uitgestelde oudedagslijfrente moet daarbij uiteraard voldoen aan de voorwaarden opgenomen in artikel 3.125 of 3.126a Wet IB 2001.
Een uitzondering op de hiervoor beschreven fiscaal geruisloze omzetting vormt de situatie waarin de bij staking van de onderneming bedongen direct ingaande lijfrente (met hoge aftrekfaciliteit in de zin van artikel 3.129, derde lid, Wet IB 2001) op een later tijdstip wordt omgezet in een uitgestelde oudedagslijfrente. Als deze gewijzigde lijfrente bij aanvang bedongen was geweest, zou dit namelijk tot een lagere aftrek hebben geleid. Bij een dergelijke omzetting worden ingevolge artikel 3.133, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen. Er is dan ook revisierente verschuldigd.
Wettelijk kader vraag 2
Volgens artikel 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, en artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, Wet IB 2001 moet een oudedagslijfrente uiterlijk ingaan dan wel uitkeren in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan zijn AOW-leeftijd. Zolang de genoemde uiterste termijn nog niet is bereikt, kan een oudedagslijfrente over en weer worden omgezet, van ingegaan naar uitgesteld en vice versa.