KG:210:2025:1 Btw-heffing over onderlinge prestatie(s) bij samenwerking
Publicatiedatum 30-01-2025, 15:16 | Laatste update 30-01-2025, 15:16 |
Aanleiding
A biedt cultuurgronden aan in Nederland. B treedt op als bemiddelaar en gaat voor A op zoek naar potentiële kopers. A en B beoordelen gezamenlijk het potentieel en de verkoopbaarheid van cultuurgronden voordat A de percelen koopt. A en B maken in onderling overleg een verkoopbrochure welke door B wordt gebruikt om potentiële kopers te vinden.
A en B sluiten een overeenkomst onder de naam partage-overeenkomst. Hierin staat onder andere dat partijen met behoud van eigen identiteit wensen te gaan samenwerken. Partijen zullen niet gezamenlijk en/of onder een gezamenlijke naam naar buiten toe optreden. B deelt in de winst en het risico van de aan te kopen en de te verkopen grond. De vergoeding van B is gebaseerd op de winstmarge die wordt behaald bij de verkoop van cultuurgrond.
A koopt de percelen op eigen naam en voor eigen risico aan en zal ook als leverende partij optreden in de notariële akte. A neemt daarbij alle transactiekosten voor haar rekening.
Op de website van A staan de contactgegevens van de 'bemiddelaar'. Op de website van B staat verder vermeld dat B in opdracht werkt van A.
Vragen
- Leveren A en B de cultuurgronden gezamenlijk aan derden?
- Zo nee, verricht B zelfstandig een belaste prestatie aan A of aan derden?
Antwoorden
- Nee, A en B leveren de cultuurgronden niet gezamenlijk aan derden. A treedt zelfstandig op.
- Ja, B verricht zelfstandig een prestatie aan A.
Beschouwing
Beschouwing vraag 1
A en B treden niet gezamenlijk op bij de levering van cultuurgronden. Ten aanzien van de leveringen van cultuurgrond moet A worden beschouwd als ‘de ondernemer’ in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
A en B hebben hun overeenkomst aangeduid als partage-overeenkomst. Wat daar ook van zij, beoordeeld moet worden of A en B gezamenlijk een economische activiteit hebben uitgeoefend of dat A en B zelfstandig economische activiteiten hebben verricht. Deze beoordeling moet plaatsvinden naar de huidige stand van de wet- en regelgeving met inachtneming van jurisprudentie van onder meer het Hof van Justitie.
Om te bepalen wie moet worden beschouwd als ‘ondernemer’ voor de betrokken leveringen, moet worden nagegaan wie de betrokken economische activiteit zelfstandig heeft uitgeoefend. Daartoe moet worden nagegaan of de activiteiten in eigen naam, voor eigen rekening en onder zijn eigen verantwoordelijkheid worden verricht en wie het aan die activiteiten verbonden economische risico draagt. Als uitgangspunt voor de btw geldt dat iedere ondernemer voor zijn prestaties zelfstandig in de heffing wordt betrokken (HvJ 12 oktober 2016, C-340/15 (Christine Nigl e.a., ECLI:EU:C:2016:764, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Uit de feiten blijkt dat A en B niet gezamenlijk naar buiten toe optreden. A en B treden uitdrukkelijk op eigen naam naar buiten toe op. B wordt naar buiten toe aangeduid als de bemiddelaar van A. A koopt en levert de onroerende zaken uitsluitend in eigen naam. A is als enige eigenaar in het kadaster geregistreerd. Alle verkoopovereenkomsten zijn door A in eigen naam gesloten. B bemiddelt op eigen naam slechts in opdracht van A.
Ongeacht de interne afspraak tussen A en B handelt A, wat de betrokken leveringen betreft, alleen jegens de kopers van de onroerende zaken. B werkt in opdracht van A als bemiddelaar bij de verkoop van de gronden. Hieruit volgt dat A als enige het aan de betrokken belastbare handelingen economische risico draagt (HvJ 16 september 2020, C-312/19 (XT), ECLI:EU:C:2020:711).
In een voorkomend geval ligt de aansprakelijkheid bij A gezien het feit dat A jegens een derde de enige contractspartij is. B zal in zo’n geval slechts indirect op grond van de onderlinge overeenkomst een deel van de kosten dragen. Het feit dat B in de onderlinge verhouding tot A bij de zakelijke beslissingen betrokken is geweest (de percelen worden door A en B immers gezamenlijk beoordeeld) kan evenmin afdoen aan het vorenstaande. Het Hof van Justitie heeft in het arrest Christine Nigl (eerder aangehaald) immers bepaald: “Ook de bepalende rol die een persoon bij de productie speelt, kan niet afdoen aan de vaststelling dat personen hun activiteiten zelfstandig verrichten, daar zij elk in eigen naam, voor eigen rekening en onder hun eigen verantwoordelijkheid handelen.” Ook uit het arrest XT (eerder aangehaald) blijkt dat aan de zelfstandigheid van de desbetreffende belastingplichtige niet afdoet dat de aankoop grotendeels werd gefinancierd door een deelgenoot en dat is besloten de schulden en baten te verdelen, noch dat beslissingen betreffende de economische activiteit samen zijn genomen.
Beschouwing vraag 2
B verricht zelfstandig een prestatie. Deze prestatie wordt aan A verricht en niet aan de (potentiële) kopers van de grond(en). Het feit dat partijen onderlinge afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de winst en verlies doet hier niet aan af.
B verricht prestaties en krijgt daarvoor een vergoeding. Dat die vergoeding winstafhankelijk is, neemt in beginsel niet weg dat de vergoeding rechtstreeks verband kan houden met de prestatie.
Vervolgens komt de vraag op aan wie B zijn prestatie verricht. Voor het beantwoorden van deze vraag zijn de contractuele bepalingen in beginsel leidend, tenzij de contractuele bepalingen niet de economische en commerciële realiteit weergeven (HvJ 20 juni 2013, C-653/11 (Paul Newey), ECLI:EU:C:2013:409). Uit de contractuele bepalingen tussen A en B volgt dat B in opdracht werkt van A. Dat de contractuele bepalingen ook de economische en commerciële realiteit weergeven volgt uit de wijze waarop partijen jegens potentiële kopers handelen bij de aan- en verkoop van gronden. Tevens volgt dit uit de uitingen op de websites van A en B.