KG:213:2025:1 Betaling vermeende omzetbelasting d.m.v. babbeltruc
Publicatiedatum 21-02-2025, 14:09 | Laatste update 21-02-2025, 14:09 |
Aanleiding
Een ondernemer is door middel van een telefonische babbeltruc slachtoffer geworden van een oplichter. Doordat de oplichter zich voordeed als een medewerker van de Belastingdienst en dreigde met het leggen van beslag, heeft de ondernemer onder de veronderstelling omzetbelastingschulden te voldoen, meerdere keren een bedrag overgemaakt naar de oplichter.
Naar aanleiding van het voorgaande is de vraag opgekomen of de betalingen van de vermeende omzetbelastingschulden in mindering kunnen worden gebracht op de winst uit onderneming van de ondernemer.
Vragen
- Is de uitgaaf wegens de betaling van een vermeende omzetbelastingschuld, waarvan achteraf blijkt dat sprake is van oplichting, aftrekbaar?
- Er doen zich situaties voor waarbij tijdens het telefoongesprek met de oplichter meerdere betalingen zijn gedaan, omdat de eerdere betalingen volgens de mededeling van de oplichter niet zouden zijn gelukt. Kan in een situatie van één of meerdere “extra” betalingen worden gesteld dat die niet tot de kosten van de onderneming behoren?
Antwoorden
- Nee, de uitgaaf van de vermeende omzetbelastingschuld is, op zich, niet aftrekbaar. Door de betaling van de vermeende omzetbelastingschuld van de ondernemer aan de oplichter ontstaat er een vordering van de ondernemer op de oplichter. Indien de vordering op de oplichter op de balansdatum onvolwaardig is, kan de vordering worden afgewaardeerd ten laste van de winst.
- Ja, de meerdere “extra betalingen” zijn, op zich, eveneens niet als kosten aftrekbaar van de winst. Door het verrichten van “extra” betalingen vanwege meerdere vermeende omzetbelastingschulden ontstaan er meerdere vorderingen van de ondernemer op de oplichter. Ten aanzien van alle vorderingen geldt dat deze kunnen worden afgewaardeerd indien zij op de balansdatum onvolwaardig zijn. Het feit de ondernemer meerdere keren is opgelicht maakt voor de afwaardering van de vorderingen geen verschil.
Beschouwing
Als uitgangspunt geldt dat uitgaven die op zakelijke gronden zijn gedaan als kosten van de onderneming in mindering kunnen worden gebracht op de winst.
Een reguliere omzetbelastingschuld die voortvloeit uit de activiteiten van de onderneming is een schuld die behoort tot het ondernemingsvermogen, omdat een dergelijke schuld naar zijn aard alleen tot het ondernemingsvermogen kan behoren. Het voldoen van een omzetbelastingschuld is, als uitgaaf, echter niet aftrekbaar van de winst. De betaling van de omzetbelastingschuld leidt immers tot een debitering van de omzetbelastingschuld met daartegenover een creditering van de liquide middelen.
De betaling van een vermeende omzetbelastingschuld wordt, net als de betaling van een werkelijke omzetbelastingschuld, gedaan met het oog op de belangen van de onderneming. Net als bij de betaling van een werkelijke omzetbelastingschuld kan de betaling van de vermeende omzetbelastingschuld echter niet in mindering worden gebracht op de winst.
Indien een ondernemer het slachtoffer wordt van een oplichter en als gevolg hiervan een bedrag overmaakt naar de oplichter, ontstaat er een vordering van de ondernemer op de oplichter, welke tot het ondernemingsvermogen van de ondernemer behoort. Steun voor deze opvatting wordt gevonden in HR 14 januari 1953, ECLI:NL:HR:1953:AY3494, en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1284.
De waarde van de vordering wordt bepaald aan de hand van het subjectieve oordeel dat de ondernemer over de waarde heeft gevormd en redelijkerwijs heeft kunnen vormen na een nauwgezet onderzoek van de omstandigheden waardoor de waarde van de vordering op de balansdatum kan worden beïnvloed, zoals die omstandigheden hem ten tijde van het opmaken van de balans bekend zijn. Dit volgt uit het arrest HR 19 februari 1958, ECLI:NL:HR:1958:AY1112.
Het voorgaande houdt in dat de vordering van de ondernemer op de oplichter ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd indien de vordering op de balansdatum vanuit het subjectieve oordeel van de ondernemer onvolwaardig is en de ondernemer op grond van de bij hem bekende omstandigheden op de balansdatum redelijkerwijs tot dit oordeel kon komen.
Meerdere betalingen
De situatie dat de ondernemer meerdere betalingen aan de oplichter heeft verricht onder de veronderstelling meerdere omzetbelastingschulden te voldoen, maakt voor de aftrekbaarheid van de betalingen geen verschil.
In een dergelijke situatie kunnen de betalingen eveneens niet in mindering worden gebracht op de winst en ontstaan er meerdere vorderingen op de oplichter die kunnen worden afgewaardeerd in het geval de vorderingen op de balansdatum vanuit het subjectieve oordeel van de ondernemer onvolwaardig zijn en de ondernemer op grond van de bij hem bekende omstandigheden op de balansdatum redelijkerwijs tot dit oordeel kon komen.
Het handelen van de ondernemer met het gevolg dat de ondernemer meerdere keren slachtoffer is geworden van de oplichter, heeft geen invloed op de mogelijkheid tot afwaardering van de vorderingen op de oplichter. Uit het arrest HR 29 oktober 1941, B. 7383 (zie conclusie ECLI:NL:PHR:1996:AA1764, onderdeel G), volgt immers dat de werkelijk gemaakte bedrijfswinst en niet de bedrijfswinst, welke bij beleidvolle en voorzichtige (voorzichtig in de zin van ‘behoedzaam’, niet als beginsel van goed koopmansgebruik) uitoefening van het bedrijf had kunnen zijn gemaakt, de grondslag voor de heffing van de inkomstenbelasting vormt.