KG:032:2025:3 Winstsplitsing bij fiscale eenheid – samenloop artikel 15b en artikel 15ah Wet Vpb 1969
Publicatiedatum 30-06-2025, 13:37 | Laatste update 30-06-2025, 14:17 |
Aanleiding
- M BV houdt 100% van de aandelen in D1 BV en D2 BV. Alle vennootschappen hebben een boekjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar.
- Met ingang van 1 januari 2022 vormen M BV, D1 BV en D2 BV een fiscale eenheid (hierna: fiscale eenheid M BV) in de zin van artikel 15, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).
- Ultimo 2021 heeft D1 BV nog te verrekenen verliezen (voorvoegingsverliezen). M BV en D2 BV beschikken niet over voorvoegingsverliezen.
- Geen van de gevoegde maatschappijen beschikt ultimo 2021 over voorvoegingsrenten als bedoeld in artikel 15aha, eerste lid, Wet Vpb 1969.
- Zowel in 2022 als in 2023 behaalt de fiscale eenheid M BV een positieve belastbare winst.
- In 2022 wordt de aftrek van rente bij de fiscale eenheid M BV beperkt op grond van artikel 15b, eerste lid, Wet Vpb 1969. Het niet-aftrekbare bedrag (hierna ook: 15b-rente) wordt ingevolge artikel 15b, vijfde lid, Wet Vpb 1969 voortgewenteld en bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.
- In 2023 komt bij de fiscale eenheid M BV op grond van artikel 15b, vijfde lid, Wet Vpb 1969 een bedrag aan voortgewenteld saldo aan renten in aftrek bij het bepalen van de winst.
- In de onderhavige jaren zien alle saldi aan renten op rechtsverhoudingen met vennootschappen buiten de fiscale eenheid.
- Fiscale eenheid M BV wenst de voorvoegingsverliezen van D1 BV te verrekenen met de belastbare winst van 2022 en 2023.
Vraag
Hoe moet in 2022 en 2023 in het kader van de (mogelijke) verrekening van voorvoegingsverliezen voor de winstsplitsing (artikel 15ae en artikel 15ah Wet Vpb 1969) worden omgegaan met de op het niveau van de fiscale eenheid M BV niet-aftrekbare 15b-rente respectievelijk de aftrekbare, voortgewentelde 15b-rente?
Antwoord
2022 (niet-aftrekbare 15b-rente op het niveau van de fiscale eenheid)
- Allereerst moet per maatschappij de enkelvoudige winst worden berekend, met inachtneming van een zelfstandige 15b-berekening.
- Voor zover de som van de winsten van de individuele maatschappijen groter is dan de winst van de fiscale eenheid, moet het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen worden verminderd.
Deze vermindering is enkelvoudig bezien een additioneel aftrekbaar saldo aan renten, dat vrijelijk moet worden toegerekend aan de maatschappijen met een niet-aftrekbaar saldo aan renten op enkelvoudig niveau. Dit niet-aftrekbare saldo aan renten bedraagt na genoemde toerekening ten minste nihil. - Voor zover de som van de winsten van de individuele maatschappijen kleiner is dan de winst van de fiscale eenheid, moet het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen worden vermeerderd.
Deze vermeerdering is enkelvoudig bezien een additioneel niet-aftrekbaar saldo aan renten, dat vrijelijk moet worden toegerekend aan de maatschappijen met een aftrekbaar saldo aan renten op enkelvoudig niveau. Dit aftrekbare saldo aan renten bedraagt na genoemde toerekening ten minste nihil.
NB Naast dit winstsplitsingskader van artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 geldt in dit scenario op grond van artikel 15ae Wet Vpb 1969 (dus in het kader van de daadwerkelijke verticale verliesverrekening) nog het uitgangspunt dat niet meer verrekend mag worden dan verrekend had kunnen worden wanneer de belastingplichtige geen deel zou hebben uitgemaakt van de fiscale eenheid.
2023 (op het niveau van de fiscale eenheid aftrekbare, voortgewentelde 15b-rente)
- Wederom moet allereerst per maatschappij de enkelvoudige winst worden berekend, met inachtneming van een zelfstandige 15b-berekening.
- Voor zover de som van de winsten van de individuele maatschappijen afwijkt van de winst van de fiscale eenheid, moet dit verschil bij het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen in aanmerking worden genomen, zoals hiervoor bij het jaar 2022 is beschreven.
- Vervolgens moet het door de fiscale eenheid in aftrek te brengen voortgewentelde saldo aan renten aanvullend op het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen in mindering worden gebracht. De toerekening van dit aftrekbare voortgewentelde saldo aan renten vindt vrijelijk plaats.
Beschouwing
Wettelijk kader (winstsplitsing, wetteksten 2022 en 2023)
- Artikel 15ae Wet Vpb 1969 bevat de regel dat de fiscale eenheidswinst moet worden gesplitst. Ingevolge de in casu toepasselijke bepaling, artikel 15ae, eerste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969 vindt, voor de toepassing van artikel 20, tweede lid, Wet Vpb 1969, de verrekening van door een maatschappij voor haar voegingstijdstip geleden verliezen (voorvoegingsverliezen) met de belastbare winst van de fiscale eenheid plaats voor zover deze winst aan die maatschappij is toe te rekenen.
- De wijze waarop de fiscale eenheidswinst moet worden gesplitst is neergelegd in artikel 15ah Wet Vpb 1969. Het eerste lid van dit artikel bevat de zogenoemde zelfstandigheidsbenadering en luidt:
“Voor de toepassing van de artikelen 13d, twaalfde en dertiende lid, 15ab, tweede lid, 15ac, zevende lid, 15ae en 15ak, vijfde lid, wordt onder de aan een maatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid verstaan de winst van die maatschappij berekend alsof zij geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid, voorzover deze winst bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komt en met inachtneming van het tweede en derde lid.”
Parlementaire geschiedenis (winstsplitsing)
- Volgens de wetsgeschiedenis van artikel 15ae Wet Vpb 1969 geldt voor de verrekening van verliezen over het voegingstijdstip heen het volgende uitgangspunt:
“Voor zowel de voorwaartse verrekening van verliezen geleden vóór het voegingstijdstip met de winst van de fiscale eenheid als de achterwaartse verrekening van verliezen van de fiscale eenheid met vóór het voegingstijdstip behaalde winst geldt als uitgangspunt dat niet meer verrekend mag worden dan verrekend had kunnen worden wanneer de belastingplichtige geen deel zou hebben uitgemaakt van de fiscale eenheid.” (Kamerstukken II 1999/00, 26854, nr. 3, p. 42)
- Met betrekking tot het systeem van winstsplitsing c.q. artikel 15ah Wet Vpb 1969 zijn de volgende passages relevant:
“Hiervoor wordt de winst van de desbetreffende maatschappij berekend alsof die maatschappij afzonderlijk belastingplichtig was. Voorgesteld wordt dit systeem van winstsplitsing, met enkele kleine bijstellingen, te handhaven.” (Kamerstukken II 1999/00, 26854, nr. 3, p. 16)
“(…) Daarbij zal, evenals thans, vanuit het geconsolideerde resultaat een toerekening moeten plaatsvinden aan de maatschappijen die van de fiscale eenheid deel uitmaken, waarbij de som van de toegerekende winsten gelijk is aan de geconsolideerde belastbare winst. Bij de winsttoerekening is de enkelvoudige winst het uitgangspunt. Deze wordt bij de winsttoerekening echter slechts in aanmerking genomen voorzover deze ook in de geconsolideerde winst tot uitdrukking komt.” (Kamerstukken II 1999/00, 26854, nr. 3, p. 17)
“Het beginsel dat de winst die bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komt, over de maatschappijen moet worden verdeeld, blijft ongewijzigd. De som van de aan de maatschappijen toegerekende winst is op grond van het eerste lid altijd gelijk aan de winst van de fiscale eenheid.” (Kamerstukken II, 2000/01, 26854, nr. 7, p. 18-19)
Samenvattend kader (winstsplitsing)
- Uit de hiervoor opgenomen wetsbepalingen en de parlementaire toelichting daarop komt met betrekking tot de algehele zelfstandigheidsbenadering van artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 het volgende samenstel van uitgangspunten naar voren:
- De aan een maatschappij toe te rekenen winst is de winst van die maatschappij berekend alsof zij geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid (de enkelvoudige winst), dus alsof die maatschappij afzonderlijk belastingplichtig is (hierna: zelfstandigheidsbeginsel).
- De uit het zelfstandigheidsbeginsel voortvloeiende enkelvoudige winst wordt bij de winsttoerekening slechts in aanmerking genomen voor zover deze in de winst van de fiscale eenheid tot uitdrukking komt (hierna: uitdrukkingsbeginsel).
- De som van de aan de maatschappijen toegerekende enkelvoudige winsten is altijd gelijk aan de (aldaar tot uitdrukking komende) winst van de fiscale eenheid (hierna: sombeginsel).
- Voorts volgt uit de wetsgeschiedenis dat de toerekening moet plaatsvinden vanuit het geconsolideerde resultaat en ook dat de in het voorgaande punt gedefinieerde beginselen onderling nauw verbonden zijn. Zo kan het sombeginsel worden gezien als een nadere invulling van het uitdrukkingsbeginsel.
- Naast en volgend op het winstsplitsingskader van artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 geldt op grond van (de genoemde wetsgeschiedenis van) artikel 15ae Wet Vpb 1969 in het kader van de daadwerkelijke verticale verliesverrekening dus nog het uitgangspunt dat niet meer verrekend mag worden dan verrekend had kunnen worden wanneer de belastingplichtige geen deel zou hebben uitgemaakt van de fiscale eenheid (hierna: 15ae-uitgangspunt).
De eerdere samenloop met artikel 10d (oud) Wet Vpb 1969
- Tot 2013 bevatte artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 een zinsnede met betrekking tot de thin capitalization regeling van artikel 10d (oud) Wet Vpb 1969, zie het vetgedrukte deel:
“(…) voorzover deze winst zonder toepassing van artikel 10d bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komt (…)”
- De wetgever heeft dit destijds (slechts) als volgt toegelicht:
“De aanpassing van artikel 15ah voorkomt dat bij winstsplitsing binnen fiscale eenheid met het oog op verrekening van voorvoegingsverlies rekening moet worden gehouden met de thincapregeling.” (Kamerstukken II, 2003/04, 29210, nr. 8, p. 22)
- Wat er zij van de interpretatie van deze samenloopregeling, artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 bevat een dergelijke regeling in ieder geval niet en gaat niet in op de samenloop met artikel 15b Wet Vpb 1969. De wetgever heeft in de introductie van de earningsstrippingmaatregel blijkbaar geen aanleiding gevonden om op zijn minst een soortgelijke regeling op te nemen als destijds gold voor artikel 10d (oud) Wet Vpb 1969. De wetgever heeft zich ook overigens op geen enkele wijze uitgelaten over de relatie tussen de earningsstrippingmaatregel en het bestaande winstsplitsingskader, zoals hiervoor in punt 5 tot en met 7 geschetst. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het geschetste winstsplitsingskader ook na de introductie van en met betrekking tot artikel 15b Wet Vpb 1969 heeft te gelden.
De huidige samenloop met artikel 15b Wet Vpb 1969
– de casus en het jaar 2022 (niet-aftrekbare 15b-rente)
- Op grond van artikel 15ae Wet Vpb 1969 kan de verrekening van de voorvoegingsverliezen van D1 BV slechts plaatsvinden voor zover de winst van de fiscale eenheid M BV aan D1 BV is toe te rekenen.
- Onder de aan D1 BV toe te rekenen winst van de fiscale eenheid M BV wordt verstaan de winst van D1 BV berekend alsof zij geen deel uitmaakt van de fiscale eenheid. De toerekening vindt plaats voor zover de berekende enkelvoudige winst van D1 BV bij de fiscale eenheid M BV tot uitdrukking komt.
- In artikel 15ah Wet Vpb 1969 ontbreekt zoals gezegd een specifieke regel over de samenloop met artikel 15b Wet Vpb 1969. Daarom zal de enkelvoudige winst van D1 BV op grond van het zelfstandigheidsbeginsel moeten worden berekend met inbegrip van een zelfstandige 15b-berekening.
- Voor de per maatschappij op te stellen zelfstandige 15b-berekening zal individueel gebruik worden gemaakt van de gecorrigeerde winst als bedoeld in artikel 15b, derde lid, Wet Vpb 1969, alsmede van de drempel van artikel 15b, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969. Verder zullen rechtsverhoudingen tussen gevoegde maatschappijen zichtbaar zijn. Als gevolg hiervan zal de som van de aan de maatschappijen toegerekende winsten (bijna) per definitie ongelijk zijn aan de winst van de fiscale eenheid.
- Deze uitkomst strookt niet met het hiervoor genoemde uitdrukkings- en sombeginsel. Er moet dus een toerekening plaatsvinden van het verschil tussen de som van de enkelvoudige winsten en de winst van fiscale eenheid.
- Bij die toerekening moeten twee scenario’s worden onderscheiden: de som van de winsten van de individuele maatschappijen is groter of juist kleiner dan de winst van de fiscale eenheid.
De som van de winsten is groter dan de winst van de fiscale eenheid
- Voor zover de som van de winsten van de individuele maatschappijen groter is dan de winst van de fiscale eenheid, moet het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen worden verminderd.
- Het is belangrijk om in het kader van de toerekening van deze vermindering te onderkennen dat de niet-aftrekbare 15b-rente van de fiscale eenheid op zichzelf geen winstcomponent is die bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komt. Het is een correctie op de wel tot uitdrukking komende winstcomponent ‘rentelasten’, als onderdeel van het saldo aan renten als bedoeld in artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969. De fiscale eenheid leidt er in dit eerste scenario toe dat (een deel van) de enkelvoudig in aftrek beperkte rente voor winstsplitsingsdoeleinden alsnog als aftrekbaar wordt aangemerkt. Het is dan ook (het meest) in lijn met artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 om die ‘extra renteaftrek’ toe te rekenen aan die maatschappijen die zelfstandig bezien in eerste instantie over niet-aftrekbare renten beschikken. Hiermee wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan c.q. rekening gehouden met de omwille van het zelfstandigheidsbeginsel bepaalde enkelvoudige 15b-positie.
- Op grond van het voorgaande is de genoemde vermindering, enkelvoudig bezien, dan ook een additioneel aftrekbaar saldo aan renten, dat vrijelijk moet worden toegerekend aan de maatschappijen met een niet-aftrekbaar saldo aan renten. Het enkelvoudige niet-aftrekbare saldo aan renten zal als gevolg van deze toerekening niet negatief kunnen worden.
- Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat een eventuele toerekening van extra renteaftrek aan een maatschappij met een voorvoegingsverlies niet strijdt met het onder punt 7 genoemde 15ae-uitgangspunt, nu een dergelijke toerekening slechts tot minder (voorvoegings)verliesverrekening kan leiden ten opzichte van de situatie dat geen sprake was geweest van een fiscale eenheid.
De som van de winsten is kleiner dan de winst van de fiscale eenheid
- Voor zover de som van de winsten van de individuele maatschappijen kleiner is dan de winst van de fiscale eenheid, moet het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen worden vermeerderd.
- Ook ten behoeve van de toerekening van deze vermeerdering moet worden onderkend dat de niet-aftrekbare 15b-rente van de fiscale eenheid een correctie is op het tot uitdrukking komende saldo aan renten als bedoeld in artikel 15b, tweede lid, Wet Vpb 1969. De fiscale eenheid leidt er in dit tweede scenario toe dat (een deel van) de enkelvoudig toegestane renteaftrek voor winstsplitsingsdoeleinden alsnog als niet-aftrekbaar wordt aangemerkt. Het is dan ook (het meest) in lijn met artikel 15ah, eerste lid, Wet Vpb 1969 om die extra renteaftrekbeperking toe te rekenen aan die maatschappijen die zelfstandig bezien in eerste instantie over aftrekbare renten beschikken. Hiermee wordt wederom zoveel mogelijk recht gedaan aan c.q. rekening gehouden met de omwille van het zelfstandigheidsbeginsel bepaalde enkelvoudige 15b-positie.
- Op grond van het voorgaande is de genoemde vermeerdering enkelvoudig bezien dan ook een additioneel niet-aftrekbaar saldo aan renten, dat vrijelijk moet worden toegerekend aan de maatschappijen die enkelvoudig een aftrekbaar saldo aan renten hebben. Laatstgenoemd saldo kan daarbij logischerwijs niet negatief worden.
- In dit scenario speelt echter dat een eventuele toerekening van een extra aftrekbeperking aan een maatschappij met voorvoegingsverlies niet in lijn is met het 15ae-uitgangspunt. Een dergelijke toerekening leidt immers tot meer (voorvoegings)verliesverrekening ten opzichte van de situatie dat geen sprake was geweest van een fiscale eenheid en sorteert in dit scenario om die reden uiteindelijk dan ook geen effect.
De samenloop met artikel 15b Wet Vpb 1969
– de casus en het jaar 2023 (aftrekbare, voortgewentelde 15b-rente)
- Ook in een jaar waarin artikel 15b Wet Vpb 1969 de renteaftrek van de fiscale eenheid niet beperkt en er zelfs ruimte is om voortgewentelde 15b-rente bij de fiscale eenheid in aftrek te brengen, vloeit uit het zelfstandigheidsbeginsel voort dat eerst per maatschappij de enkelvoudige winst moet worden berekend met inachtneming van een zelfstandige 15b-berekening.
- Ingeval enkelvoudig geen sprake is van niet-aftrekbare 15b-rente zal het toe te rekenen verschil tussen de som van de aan de maatschappijen toegerekende winst en de winst van de fiscale eenheid – abstraherend van overige verschillen – alleen bestaan uit de aftrekbare, voortgewentelde 15b-rente.
- Is enkelvoudig wel sprake van niet-aftrekbare 15b-rente, dan bestaat het genoemde, toe te rekenen verschil uit i) een component aftrekbare, voortgewentelde 15b-rente en ii) een component zijnde het verschil tussen de som van het aftrekbare saldo aan renten van de individuele maatschappijen enerzijds en het aftrekbare saldo aan renten van de fiscale eenheid anderzijds.
- De onder ii) genoemde component is vergelijkbaar met de hiervoor bij het jaar 2022 behandelde verschillen en moet op eenzelfde wijze bij het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen in aanmerking worden genomen. Dit komt in het jaar van aftrek de facto neer op het ‘terugdraaien’ van het enkelvoudig niet-aftrekbare saldo aan renten.
- Met betrekking tot de onder i) genoemde component kan het volgende worden opgemerkt. In een jaar met op fiscale eenheidsniveau niet-aftrekbare 15b-rente, zoals in casu het jaar 2022, ontstaat de noodzaak tot toerekening uit het verschil tussen aan de ene kant de uitkomst van de 15b-berekening op fiscale eenheidsniveau en aan de andere kant de gecumuleerde uitkomsten van de enkelvoudige 15b-berekeningen. Toerekening van het verschil leidt er vervolgens toe dat een deel van het op basis van de zelfstandigheidsbenadering bepaalde enkelvoudige saldo aan renten voor winstsplitsingsdoeleinden ofwel alsnog aftrekbaar is, ofwel alsnog niet-aftrekbaar. Er is dus sprake van een correctie van en een rechtstreeks verband met de daadwerkelijke enkelvoudige rente.
- In een jaar waarin de fiscale eenheid een (deel van het) voortgewenteld saldo aan renten in aftrek kan brengen, zoals in casu in het jaar 2023, bestaat de toerekening uit datzelfde aftrekbare bedrag (de onder (ii) genoemde component even buiten beschouwing latend). Dit saldo behoort niet tot de enkelvoudige winst van enige maatschappij. De toerekening is dan ook geen correctie daarop. Het is een extracomptabele, additionele aftrekpost op fiscale eenheidsniveau, niet rechtstreeks gerelateerd aan de enkelvoudige saldi aan renten in het jaar 2023 zelf.
- De in 2022 respectievelijk 2023 toe te rekenen verschillen kennen dus een andere achtergrond en zijn van een andere aard. Daar waar de zelfstandigheidsbenadering in 2022 - vanwege het rechtstreekse verband tussen de toerekening en enkelvoudige saldi aan renten - nog grond vormt voor een specifieke toerekening die aan volledige vrije toerekening voorafgaat, daar ontbreekt een dergelijke grond in 2023.
- Wel kan een aantal benaderingen worden onderkend, op basis waarvan een specifieke toerekening van de aftrekbare, voortgewentelde 15b-rente zou kunnen plaatsvinden. Zo zou kunnen worden betoogd dat de extra aftrek moet worden toegerekend aan maatschappijen die al (aftrekbare) rentelasten hebben. Dat zou echter kunnen betekenen dat (ook) wordt toegerekend aan een maatschappij die zelfstandig bezien geen additionele ruimte voor aftrek van een voortgewenteld saldo aan renten heeft.
- Ook zou kunnen worden betoogd dat de extra aftrek moet worden toegerekend aan een maatschappij die deze aftrek mogelijk maakt, dus de maatschappij die ‘de ruimte biedt’. Dat zou evenwel weer kunnen betekenen dat (ook) wordt toegerekend aan een maatschappij die zelfstandig bezien helemaal geen rentelast in aftrek had kunnen brengen.
- Nog weer een andere variant is die waarbij de extra aftrek wordt toegerekend aan de maatschappij waar in het eerdere jaar het – toen niet in aftrek toegelaten – saldo aan renten is opgekomen. Naast het feit dat dit (lang) niet altijd inzichtelijk zal zijn, kan deze variant worden tegengeworpen dat de betreffende maatschappij ten tijde van het jaar van aftrek ontvoegd kan zijn. Tevens wordt in deze benadering de zelfstandigheidsbenadering in feite over de jaargrens toegepast. Voor een dergelijke ingrijpende exercitie zijn geen aanknopingspunten.
- Zoals gezegd biedt de zelfstandigheidsbenadering in het jaar van aftrek geen of althans onvoldoende grond voor een specifieke, dwingende toerekening. Mogelijke toerekeningsbenaderingen zijn daarnaast ieder voor zich onvoldoende dragend om te concluderen dat de toepassing van het recht tot een keuze voor een ervan dwingt.
- De conclusie moet dan ook zijn dat het aanvullend op het enkelvoudige resultaat van een of meer van de maatschappijen in mindering te brengen voortgewentelde saldo aan renten vrijelijk kan plaatsvinden.
- Voor de volledigheid zij opgemerkt dat het 15ae-uitgangspunt in dit voortwentelingsjaar geen rol speelt. Een eventuele toerekening van op fiscale eenheidsniveau in aftrek gebrachte voortgewentelde rente kan immers slechts tot minder (voorvoegings)verliesverrekening leiden ten opzichte van de situatie dat geen sprake was geweest van een fiscale eenheid.