KG:051:2025:7 Duurzaam gescheiden levende echtgenoten die na de tweejaarstermijn van de echtscheidingsregeling ieder een andere woning als hoofdverblijf hebben
Publicatiedatum 10-07-2025, 11:17 | Laatste update 10-07-2025, 11:17 |
Aanleiding
Belastingplichtigen zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting en leven vanaf enig moment duurzaam gescheiden. Ze hebben allebei een koopwoning, die voor ieder van hen het hoofdverblijf is. De belastingplichtigen dienen geen verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed in. De belastingplichtigen blijven daardoor fiscale partners.
Artikel 3.111, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) bepaalt dat fiscale partners slechts één hoofdverblijf in aanmerking kunnen nemen. Als zij ieder hun hoofdverblijf in een andere woning hebben, moeten zij kiezen welke woning zij als hoofdverblijf aanmerken. Op grond van artikel 3.111, vierde lid, tweede zin, Wet IB 2001 worden duurzaam gescheiden levende echtgenoten voor de toepassing van zowel het vierde als het achtste lid van artikel 3.111 Wet IB 2001 beschouwd als gewezen partners. Gewezen partners zijn voor die regelingen dus geen fiscale partners. De restrictie van artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 dat fiscale partners slechts één hoofdverblijf in aanmerking kunnen nemen, geldt hierdoor niet voor duurzaam gescheiden levende echtgenoten. Hierdoor kunnen zij ieder een andere woning als hoofdverblijf aanmerken.
Op grond van de zogenoemde echtscheidingsregeling van artikel 3.111, vierde lid, eerste zin, Wet IB 2001 kan de vertrekkende belastingplichtige bij scheiding of uit elkaar gaan zijn eigendomsaandeel in de woning nog voor ten hoogste twee jaren (hierna: tweejaarstermijn) na het verlaten van de woning onder voorwaarden aanmerken als eigen woning.
Vraag
Geldt de tweejaarstermijn ook voor artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 zodat duurzaam gescheiden levende echtgenoten slechts gedurende deze twee jaar ieder een andere woning als hoofdverblijf kunnen aanmerken?
Antwoord
Nee.
Beschouwing
Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is sprake als ieder van de echtgenoten afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd, en deze toestand door de echtgenoten, althans door een van hen, als bestendig is bedoeld (HR 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7267). Dit moet blijken uit de feitelijke omstandigheden. Het gegeven dat de echtgenoten hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende. Uit bijvoorbeeld HR 21 februari 1973, ECLI:NL:HR:1973:AX4758 is op te maken dat echtgenoten die niet samenwonen, maar elkaar zo nu en dan thuis ontmoeten, uitgaan en samen op vakantie gaan wel degelijk samenleven. Van duurzaam gescheiden leven is dan geen sprake.
Op grond van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kwalificeren duurzaam gescheiden levende echtgenoten als fiscale partners. Fiscale partners kunnen slechts één hoofdverblijf in aanmerking nemen. Als zij ieder hun hoofdverblijf in een andere woning hebben, moeten zij gezamenlijk bij de aangifte kiezen welke woning zij als hoofdverblijf aanmerken. Echter, in artikel 3.111, vierde lid, tweede zin, Wet IB 2001 is bepaald dat duurzaam gescheiden levende echtgenoten voor de toepassing van artikel 3.111, vierde en achtste lid, Wet IB 2001 worden beschouwd als gewezen partners. Hierdoor kunnen zij wél ieder een andere woning als hoofdverblijf aanmerken.
Op 16 juli 2019 heeft Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:5833) geoordeeld dat niet op voorhand duidelijk is wat deze tweede zin van artikel 3.111, vierde lid, Wet IB 2001 betekent voor het achtste lid van artikel 3.111 Wet IB 2001. In het achtste lid komt immers het begrip ‘gewezen partner’ niet voor, zodat volgens het Hof aan de toevoeging dat hieronder mede wordt verstaan ‘de duurzaam gescheiden levende echtgenoot’ geen duidelijke betekenis toekomt. Daarom kijkt het Hof naar de bedoeling van de wetgever. Hiervoor haalt het Hof de volgende wetsgeschiedenis aan (Kamerstukken II 2010/11, 32505, nr. 17, p. 2):
“Daarnaast wordt geregeld dat de duurzaam gescheiden levende echtgenoot ook voor de toepassing van het achtste lid van genoemd artikel 3.111 niet als partner wordt aangemerkt. Daarmee wordt voorkomen dat ingeval de duurzaam gescheiden levende echtgenoot die de woning heeft verlaten een nieuwe eigen woning heeft betrokken, anders dan onder de tot 1 januari 2011 geldende regeling, ook in de genoemde overbruggingsperiode alsnog slechts voor één van beide woningen in aanmerking zou kunnen komen voor renteaftrek.”
Naar het oordeel van het Hof volgt hieruit zonder meer dat het de bedoeling van de wetgever is geweest te bepalen dat het achtste lid niet afdoet aan hetgeen is bepaald in het vierde lid en dat slechts gedurende een overbruggingsperiode van hooguit twee jaren duurzaam gescheiden levende echtgenoten ieder een andere woning als hoofdverblijf kunnen aanmerken. Recent is deze uitleg herhaald in Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 februari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:692.
Uit de tekst van artikel 3.111, vierde lid, tweede zin juncto het achtste lid, Wet IB 2001 alsmede de hiervoor vermelde parlementaire geschiedenis concludeert de kennisgroep dat de wetgever de mogelijkheid van duurzaam gescheiden levende echtgenoten om ieder een andere woning als hoofdverblijf te kunnen aanmerken, niet heeft willen beperken tot de tweejaarstermijn. De echtscheidingsregeling van artikel 3.111, vierde lid, Wet IB 2001 is vormgegeven als een tijdelijke overbruggingsfaciliteit voor de periode tussen het vertrek uit de woning en de afwikkeling van de echtscheiding/het uit elkaar gaan. Dit kan niet worden gezegd van de mogelijkheid voor duurzaam gescheiden levende echtgenoten om ieder een andere woning als hoofdverblijf aan te merken. Deze mogelijkheid geldt onbeperkt in de tijd.
Dit is bovendien consistent met het regime van vóór 2011, waarin duurzaam gescheiden levende echtgenoten niet kwalificeerden als fiscale partners. In situaties dat duurzaam gescheiden levende echtgenoten wel voldeden aan de voorwaarden om te kunnen kwalificeren als fiscale partners, hadden ze de keuze of ze wel of geen fiscale partners wilden zijn doordat het gezamenlijk kiezen voor fiscaal partnerschap één van de voorwaarden was. Artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 was dus niet van toepassing voor duurzaam gescheiden levende echtgenoten. In artikel 3.111, achtste lid, Wet IB 2001 was (en is nog steeds) geen tijdsbepaling opgenomen. Hierdoor konden duurzaam gescheiden levende echtgenoten zowel tijdens als na de tweejaarstermijn ieder een andere woning als hoofdverblijf aanmerken.
Voorbeeld
A en B zijn het gehele jaar getrouwd onder huwelijkse voorwaarden met koude uitsluiting. A is voor 100% eigenaar van woning 1 en B is voor 100% eigenaar van woning 2. A en B leven duurzaam gescheiden. A heeft het hoofdverblijf in woning 1 en B heeft het hoofdverblijf in woning 2. Op grond van artikel 3.111, vierde lid, tweede zin juncto achtste lid, Wet IB 2001 kan A ook na afloop van de tweejaarstermijn van de echtscheidingsregeling woning 1 als eigen woning aanmerken en B woning 2. NB: omdat A en B gedurende het gehele jaar fiscale partners zijn, kunnen zij op grond van artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001 onder andere de belastbare inkomsten uit eigen woning aan elkaar toedelen in de onderlinge verhouding die zij daarvoor bij het doen van aangifte kiezen.