Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:070:2025:5 Berekenen negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen bij verbetering pensioen

Aanleiding

De belastingplichtige is deelnemer in een pensioenregeling die is aangepast aan de fiscale kaders van de Wet toekomst pensioenen (hierna: Wtp) met een leeftijdsafhankelijk oplopend premiepercentage. Daarnaast heeft hij een lijfrente waarbij hij in jaar t de jaarruimte volledig benut. De belastingplichtige besluit in jaar t+1 een deel van de niet benutte pensioenruimte uit jaar t alsnog in te halen. Op grond van artikel 3.133, tweede lid, onderdeel k, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) worden de premies voor een lijfrente-aanspraak en het daarover behaalde rendement bij de verzekeringnemer aangemerkt als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.

Vraag

Op welke wijze wordt het bedrag van de in aanmerking te nemen negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen berekend?

Antwoord

Voor het vaststellen van de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen wordt de in de pensioenregeling gestorte inhaalpremie herrekend met behulp van de formule van artikel 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001. De premies voor een lijfrente-aanspraak en het daarover behaalde rendement worden als negatieve uitgaven voor een inkomensvoorziening in aanmerking genomen.

Beschouwing

Voor het berekenen van de jaarruimte moet rekening gehouden worden met de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken. De opbouw van pensioenaanspraken (hierna: de pensioenaangroei) verlaagt de maximale lijfrente-aftrek. Dit volgt uit artikel 3.127 Wet IB 2001. Bij een pensioenregeling met een leeftijdsafhankelijk oplopend premiepercentage in het Wtp-regime is de pensioenaangroei de premie voor ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum. Omdat hier sprake is van een leeftijdsafhankelijk oplopende premie moet deze premie voor de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken worden herleid naar een gelijkblijvende premie. De formule voor deze herleiding staat in artikel 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001. Omdat bij deze vermindering sprake is van een herleiding van de pensioenpremie, moet de inhaalpremie ook herleid worden.

Onderstaand voorbeeld illustreert dit.

Algemene gegevens
• De belastingplichtige is in jaar t 65 jaar.
• Het premiepercentage voor een 65-jarige bedraagt volgens de premiestaffel van artikel 38r, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) 40%.
• De pensioengrondslag in de pensioenregeling in jaar t is € 80.000.
• De premiegrondslag voor de jaarruimte in jaar t is € 80.000.
• De ingelegde premie voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum in jaar t is € 20.000.
• De maximaal in te leggen premie voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum in jaar t is € 32.000.

Formule
A = ((1-(X-/-Y)/X) * B) + Z

De formule is te herleiden naar: A = Y/X * B + Z
• X is het maximale bedrag dat de deelnemer mag inleggen in een pensioenregeling zoals bedoeld in artikel 38r Wet LB 1964. In dit voorbeeld is dat € 32.000.
• Y is de daadwerkelijk ingelegde pensioenpremie. In dit voorbeeld is dat € 20.000.
• B is het maximale bedrag op grond van artikel 18a Wet LB 1964. In dit voorbeeld is dat 30% van € 80.000 = € 24.000.
• Z is de premie voor een nettopensioen. Deze is in dit voorbeeld niet aan de orde.

Meer informatie staat in standpunt KG:070:2024:3.

Uitwerking A
De A wordt als volgt berekend: Y/X * B = € 20.000 / € 32.000 * € 24.000 = € 15.000
De pensioenaangroei is in dit geval € 15.000.

Jaarruimte
De jaarruimte moet berekend worden op basis van artikel 3.127 en artikel 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001. De jaarruimte is ten hoogste 30% van de premiegrondslag verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken.

Jaarruimteberekening zonder inhaal pensioen
(30% * € 80.000) - € 15.000 = € 9.000

Omdat de belastingplichtige in jaar t+1 zijn pensioen verbeterd heeft met een inhaalpremie die ziet op de inhaalruimte in het jaar t is sprake van een schending zoals bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onder k, Wet IB 2001. Hij heeft in jaar t de volledige jaarruimte van € 9.000 benut.
In jaar t+1 verbetert hij zijn pensioenregeling door middel van een inhaalpremie van € 3.000 die ziet op het jaar t. Hierdoor heeft hij in jaar t te veel lijfrentepremie afgetrokken. De te veel afgetrokken lijfrentepremie wordt aangemerkt als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
Het is niet juist om € 3.000 als te veel afgetrokken lijfrentepremie aan te merken, omdat de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken ter bepaling van de jaarruimte het gevolg is van een herleiding. Ter bepaling van deze vermindering moet de premie van € 3.000 herleid worden met behulp van de formule zoals bedoeld in 10a.25, tweede lid, Wet IB 2001.

De formule van de herleiding van € 3.000 luidt:
Y/X * B = € 3.000 / € 32.000 * € 24.000 = € 2.250

Als de inhaalpremie van € 3.000 in jaar t+1 als reguliere pensioenpremie in jaar t zou zijn gestort, zou de jaarruimte in jaar t € 6.750 zijn. Hieronder volgt een nadere uitwerking op basis van het eerdere voorbeeld.

Uitwerking A
De A wordt als volgt berekend: Y/X * B = € 23.000 / € 32.000 * € 24.000 = € 17.250
De pensioenaangroei is in dit geval € 17.250.

Jaarruimte
(30% * € 80.000) - € 17.250 = € 6.750

Negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen
€ 9.000 - € 6.750 = € 2.250

Na het herleiden van de inhaalpremie van € 3.000 is de te imputeren premie € 2.250.

Deel deze pagina