Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de filters Ga direct naar de footer

KG:204:2025:18 Parkeren tijdens vakantie

Aanleiding

Een werkgever is eigenaar van een voor consumenten toegankelijke parkeergelegenheid waar tegen betaling kan worden geparkeerd. De werkgever is voornemens om haar werknemers toe te staan daar eenmaal per jaar maximaal drie aaneengesloten weken hun eigen auto gratis te parkeren, bijvoorbeeld tijdens hun vakantie. Het parkeren kost € 16 per dag. De parkeergelegenheid bevindt zich niet op het bedrijfsterrein van het kantoor waar de betreffende werknemers werkzaam zijn, maar in de omgeving hiervan (tussen de parkeergelegenheid en het kantoor bevindt zich openbare ruimte).

Vraag

Is het parkeren tijdens een vakantieperiode van de werknemer aan te merken als een voorziening op de werkplek waarvoor de nihilwaardering van artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011) geldt?

Antwoord

Nee, gratis parkeren tijdens de vakantie vormt belast loon in natura. De waarde hiervan bedraagt in casu € 16 per dag.

Echter, de werkgever kan vertrouwen ontlenen aan het Handboek loonheffingen (hierna: het Handboek) waarin is opgenomen dat een parkeergelegenheid in de omgeving van de werkplek op nihil kan worden gewaardeerd als een werknemer de werkgever met succes aansprakelijk kan stellen. Het Handboek maakt hierbij geen onderscheid waarvoor en wanneer de werknemer gebruikmaakt van de parkeergelegenheid. Het Handboek wordt op dit punt in 2026 gewijzigd.

Beschouwing

Wet- en regelgeving

Artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a, URLB 2011 bevat een nihilwaardering voor werkplekvoorzieningen. Het artikel is gebaseerd op artikel 13, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).

De tekst luidt als volgt:

“De waarde van de volgende voorzieningen, in redelijkheid, wordt gesteld op nihil, ingeval deze geheel of gedeeltelijk op de werkplek gebruikt of verbruikt worden:
a. voorzieningen waarvan het niet gebruikelijk is deze elders te gebruiken of verbruiken;
(...)

In artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, URLB 2011 is opgenomen wanneer sprake is van een werkplek:

“Deze regeling verstaat onder:

(...)
f. werkplek: iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt gebruikt en waarvoor voor de inhoudingsplichtige de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing is, met dien verstande dat niet als werkplek wordt aangemerkt een werkruimte gelegen in een woning, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of een woonwagen in de zin van artikel 1, onderdeel l, van de Wet op de huurtoeslag, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer;”
(...)

Is sprake van een werklek?

Uit de toelichting op de definitie van werkplek blijkt dat een algemene ruimte, zoals een parkeerterrein kan worden aangemerkt als een werkplek als de ruimte in verband met het verrichten van arbeid wordt gebruikt en onder het bereik van de Arbeidsomstandighedenwet valt. Zie de Ministeriële regeling van 8 september 2010, nr. DB 2010–178M, Stcrt. 2010, 14212, p. 25-26. Volgens de wetgever mag een werkgever een parkeergelegenheid op het bedrijfsterrein onbelast ter beschikking stellen:

“Ook voor de parkeerplaats op de werkplek geldt dat de werkgever verantwoordelijk moet zijn in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Bedoeld is dat de parkeerplaats deel moet uitmaken van de werkplek. Een parkeergarage of een parkeerplek op het bedrijfsterrein mag de werkgever onbelast ter beschikking stellen.”
Kamerstukken II 2014/15, 34002, nr. 29, p. 2.

Voor de beoordeling is dus allereerst van belang of de parkeergelegenheid onderdeel uitmaakt van de werkplek van de werknemer. In casu bevindt de parkeergelegenheid zich niet op de werkplek van de betreffende werknemers. Immers:

  • De parkeergelegenheid bevindt zich niet op het bedrijfsterrein van het kantoor waar de betreffende werknemers werkzaam zijn.
  • De parkeergelegenheid vormt voor de werknemers geen werkplek in de zin van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, URLB 2011; het is geen plaats die door de werknemers in verband met het verrichten van arbeid wordt gebruikt.

Volgens het Handboek maakt een parkeergelegenheid in de omgeving van de werkplek echter ook deel uit van de werkplek als de werkgever verantwoordelijk is voor de parkeergelegenheid. Dat wil zeggen dat een werknemer de werkgever met succes aansprakelijk kan stellen als door nalatigheid van de werkgever bijvoorbeeld de auto van de werknemer beschadigd raakt. Zie paragraaf 22.2.1 en paragraaf 23.10.1 van het Handboek, uitgave maart 2025. Daarvan is in casu sprake. De werkgever is eigenaar van de parkeergelegenheid en biedt de werknemers de mogelijkheid om daar te parkeren. Daaraan doet niet af dat ook derden gebruik kunnen maken van de parkeergelegenheid. De parkeergelegenheid kwalificeert derhalve op grond van het Handboek als een werkplek in de zin van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel f, URLB 2011.

Is de nihilwaardering van toepassing?

Een werkplekvoorziening kan op nihil worden gewaardeerd onder de volgende voorwaarden, in samenhang bezien:

  1. De voorziening moet geheel of gedeeltelijk op de werkplek worden ge- of verbruikt;
  2. Het aanbieden van de voorziening moet redelijk zijn; en,
  3. Het betreft een voorziening waarvan het niet gebruikelijk is deze elders te ge- of verbruiken.

De parkeergelegenheid voldoet aan de eerste voorwaarde. Immers, de werknemer maakt gebruik van de voorziening op de werkplek. Aangezien de keuze van de werknemers niet leidend is geweest bij het aanbieden van de parkeergelegenheid en de redelijkheidstoets niet kan dienen om te treden in het beleid van de werkgever, voldoet de parkeergelegenheid ook aan de tweede voorwaarde. Zie ook Kamerstukken II 1998/99, 26728, nr. 3, p. 28/29. Dan resteert de vraag of het niet gebruikelijk is een parkeergelegenheid tijdens de vakantie buiten de werkplek te gebruiken.

De vraag is hoe deze derde voorwaarde moet worden uitgelegd. Moet de betreffende voorziening uitsluitend op de werkplek kunnen worden ge- of verbruikt? Of moet de voorziening normaal gesproken op de werkplek worden aangeboden? En maakt het hierbij uit hoe groot het privévoordeel is voor de werknemer? Voor de uitleg van deze derde voorwaarde kijkt de kennisgroep naar doel en strekking van de nihilwaardering.

De achtergrond van de nihilwaardering van voorzieningen die (mede) op de werkplek worden gebruikt, is volgens de wetgever vooral praktisch van aard.

“De onwenselijkheid lastige waarderingsregels op te nemen voor voorzieningen met een (vaak beperkt) privévoordeel heeft geleid tot het ontstaan van de nihilwaarderingen voor voorzieningen die de werkgever in het kader van de bedrijfsvoering ter beschikking stelt.”
Kamerstukken II 2014/15, 34002, nr. 10, p. 58.

De wetgever had hierbij het oog op voorzieningen die de werkgever “in het belang van het arbeidsproces of het bedrijfsproces noodzakelijk vindt en daarom bepaalde kosten wil maken of vanwege wettelijke verplichtingen moet maken.” Zie de Ministeriële regeling van 8 september 2010, nr. DB 2010–178M, Stcrt. 2010, 14212, p. 28. Verder gaat het volgens de wetgever om voorzieningen, die in het algemeen verbonden zijn met de bedrijfsvoering van de werkgever, en die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als loon worden ervaren, ook al kan sprake zijn van enig privévoordeel. Zie de Ministeriële regeling van 8 september 2010, nr. DB 2010–178M, Stcrt. 2010, 14212, p. 25.

De aangehaalde wetsgeschiedenis en de toelichting op de URLB 2011 biedt ruimte voor een soepele benadering als het gaat om voorzieningen in het belang van het arbeidsproces of het bedrijfsproces met een beperkt privévoordeel. In dit geval is echter sprake van een substantieel voordeel dat bovendien naar maatschappelijke opvattingen als loon wordt ervaren. Daarnaast stelt de werkgever de parkeergelegenheid niet ter beschikking aan de werknemer in het belang van het arbeidsproces of het bedrijfsproces, maar om zijn eigen auto te parkeren tijdens de vakantie. De nihilwaardering van artikel 3.7, eerste lid, onderdeel a, URLB 2011 is daarom niet van toepassing. Als de nihilwaardering niet van toepassing is moet het voordeel worden gewaardeerd aan de hand van artikel 13, eerste lid, Wet LB 1964. In casu is die waarde € 16 per dag.

Handboek Loonheffingen

In het Handboek is echter te lezen dat de werkgever een parkeergelegenheid in de omgeving van de werkplek van de werknemer onbelast ter beschikking mag stellen als een werknemer hem met succes aansprakelijk kan stellen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt waarvoor en wanneer de werknemer gebruikmaakt van de parkeergelegenheid. De kennisgroep is daarom van mening dat de in het Handboek gekozen bewoordingen ertoe leiden dat het Handboek minder (stringente) voorwaarden stelt dan de regelgeving op dit punt.

In het Handboek is voorlichtingsmateriaal opgenomen. Dit biedt in beginsel niet precies dezelfde rechtszekerheid als een beleidsbesluit. Omdat de Staatssecretaris van Financiën dit ongewenst acht voor werkgevers die bij het nakomen van hun inhoudingsplicht in redelijkheid afgaan op het Handboek, heeft hij voor het eerst in zijn besluit van 17 december 2014 (Stcrt. 2014, 36871) medegedeeld dat de Belastingdienst in zo’n geval de handelwijze van de werkgever zal volgen. Hiermee heeft de staatssecretaris het Handboek gelijkgesteld met een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur, waar de werkgever in rechte te honoreren vertrouwen aan kan ontlenen. De publicatie in het Handboek heeft niet tot gevolg dat de inhoud ervan het formele karakter krijgt van een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en evenmin van recht in de zin van artikel 79 Wet op de rechterlijke organisatie. Daarvoor is immers formeel een publicatie in de Staatscourant vereist (zie artikel 3:42, eerste lid, Awb).

Op grond van het voorgaande mag een werkgever vertrouwen ontlenen aan de betreffende tekst in het Handboek. Dit betekent dat gebruik van een parkeergelegenheid in de omgeving van de werkplek tijdens een vakantieperiode op grond van het Handboek op nihil kan worden gewaardeerd als een werknemer de werkgever met succes aansprakelijk kan stellen. De tekst van het Handboek wordt op dit punt aangepast aan de regelgeving. Voor werkgevers die vóór het onderhavige kennisgroep standpunt op basis van de  tekst van het Handboek 2025 parkeergelegenheid in de omgeving van de werkplek ter beschikking stellen aan hun werknemers geldt een overgangsperiode. De tekst in het Handboek 2025 geldt voor deze werkgevers tot de datum van publicatie van het Handboek 2026.

Deel deze pagina