Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de filters Ga direct naar de footer

KG:202:2025:19 Definitie rente in kader van de renseigneringsverplichting

Aanleiding

Een bank verstrekt een welkomstgeschenk (in de vorm van een geldbedrag of anderszins) wanneer een belastingplichtige een beleggingsrekening afsluit. In de actievoorwaarden staat dat belastingplichtige zelf minimaal € 1.000 moet inleggen en dat dit bedrag minimaal drie maanden op de rekening moet blijven staan.

Vraag

Moet de waarde van een verstrekt (welkomst)geschenk bij aanvang of gedurende de looptijd van een betaal-, spaar- of beleggingsrekening door een bank worden gerenseigneerd?  

Antwoord

Als het (welkomst)geschenk een vergoeding vormt voor het gedurende de looptijd van de geldlening ter beschikking stellen van de hoofdsom is sprake van rente als bedoeld in artikel 22, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB 2001) en moet de waarde van het (welkomst)geschenk worden gerenseigneerd.

Beschouwing

Renseigneringsverplichting met betrekking tot betaal-, spaar- en beleggingsproducten

Artikel 10.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wijst specifieke administratieplichtigen aan om jaarlijks een opgaaf te doen van gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de belastingheffing over inkomen uit werk en woning, het voordeel uit sparen en beleggen en voor de bepaling van de hoogte van de persoonsgebonden aftrekposten (de zogenoemde ‘renseigneringsplicht’). Artikel 22, eerste lid, UBIB 2001 wijst een bank aan als een van deze administratieplichtigen. Blijkens artikel 22, tweede lid, onderdeel a, onder 2⁰, UBIB 2001 omvatten de te verstrekken ‘gegevens en inlichtingen’ onder meer rente die in het kalenderjaar is genoten op betaal-, spaar- en beleggingsproducten.

Rente

Het begrip ‘rente’ wordt in artikel 22, vierde lid, UBIB 2001 gedefinieerd als hetgeen tussen de geldgever en de geldnemer is overeengekomen als vergoeding voor het gedurende de looptijd van de geldlening ter beschikking stellen van de hoofdsom.

Deze definitie sluit aan bij een arrest uit 1995 waarin de Hoge Raad oordeelde (HR 3 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1595):

“In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 moet onder de tot de inkomsten uit vermogen behorende rente worden verstaan hetgeen tussen de geldgever en de geldnemer is overeengekomen als vergoeding voor het gedurende de looptijd van de geldlening ter beschikking stellen van een hoofdsom. Dat een dergelijke vergoeding is bedongen moet worden aangenomen indien de hoogte van de uit te lenen som dan wel van de (terug) te betalen som(men) wordt vastgesteld met inachtneming van het feit dat tussen het ontstaan van de schuld en de voldoening daarvan tijd zal verstrijken.”

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 15 juli 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9931, aangegeven dat fiscaal slechts van rente kan worden gesproken, indien en voor zover het ten titel van rente te betalen bedrag ook door partijen is bedoeld als vergoeding voor de terbeschikkingstelling van een hoofdsom.

De Wet IB 2001 kent verder – evenals de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) – geen definitie van het begrip ‘rente’. In artikel 5.27, eerste lid, Wet IB 2001 wordt genoten rente genoemd als regulier voordeel in het kader van de tegenbewijsregeling voor box 3, maar hier wordt geen definitie van gegeven. Ook in de parlementaire geschiedenis zijn weinig aanknopingspunten te vinden wat precies onder rente moet worden verstaan. Op grond van artikel 24 Wet IB 1964 werd elk ‘voordeel’ getrokken uit een hoofdsom belast. Er was derhalve geen noodzaak om het begrip ‘rente’ nader af te bakenen. Ook onder de forfaitaire box 3-heffing in de Wet IB 2001 is deze noodzaak er niet, omdat de daadwerkelijk genoten rente voor de forfaitaire berekening van de box 3-heffing verder niet relevant is.

Geschenken bij betaal-, spaar- of beleggingsrekeningen

Een (welkomst)geschenk dat wordt verkregen bij het hebben van een betaal-, spaar- of beleggingsrekening en waaraan de verplichting is verbonden om een bepaald bedrag te storten en het product een bepaalde periode aan te houden, kwalificeert als een vergoeding die is gerelateerd aan de looptijd van het ter beschikking stellen van een hoofdsom. Deze vergoeding voldoet hiermee aan de definitie van rente zoals die is opgenomen in artikel 22, vierde lid, UBIB 2001. De bank dient derhalve op grond van artikel 22, tweede lid, onderdeel a, onder 2⁰, UBIB 2001 opgaaf te toen van deze verstrekking.

Het maakt hierbij niet uit of sprake is van een (welkomst)geschenk in natura (bijvoorbeeld een cadeaubon waarmee goederen of diensten kunnen worden aangeschaft) of in geld (bijvoorbeeld een bonusstorting op de rekening of een hoger rentepercentage gedurende een bepaalde periode).

Wanneer geen voorwaarden aan het (welkomst)geschenk zijn verbonden die verband houden met de looptijd van het ter beschikking stellen van de hoofdsom, dan valt de verstrekking niet onder rente als bedoeld in artikel 22, vierde lid, UBIB 2001 en hoeft de waarde van het (welkomst)geschenk niet te worden gerenseigneerd. Te denken valt aan een cadeau dat wordt verkregen bij het openen van een rekening en waaraan verder geen voorwaarden zijn verbonden met betrekking tot de looptijd van de rekening. Dit laat onverlet dat een dergelijk cadeau voor de toepassing van de tegenbewijsregeling in box 3 wel wordt gezien als een regulier voordeel als bedoeld in artikel 5.27, eerste lid, Wet IB 2001.

Deel deze pagina