KG:204:2025:20 eindheffing Bbz-uitkeringen
Publicatiedatum 13-11-2025, 15:54 | Laatste update 13-11-2025, 15:54 |
Aanleiding
Een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz) is een inkomensaanvullende tegemoetkoming voor zelfstandigen en vindt haar oorsprong in artikel 78f van de Participatiewet. Omdat gemeenten voor zelfstandigen pas na afloop van een boekjaar kunnen vaststellen of aanspraak bestaat op een aanvulling tot bijstandsniveau, wordt het bedrag van de bijstand in eerste instantie (voorlopig) in de vorm van een renteloze lening maandelijks uitgekeerd. Bij de definitieve Bbz-vaststelling na afloop van het boekjaar beoordeelt een gemeente definitief of de renteloze lening wordt omgezet in een bedrag om niet. Dit doet de gemeente aan de hand van de boekhouding en de aangifte over het voorgaande kalenderjaar van de zelfstandige.
Aan de kennisgroep zijn zes situaties voorgelegd met de vraag wanneer gemeenten eindheffing verschuldigd zijn over de Bbz-uitkeringen aan zelfstandigen die eerst in de vorm van een renteloze lening zijn verstrekt en daarna zijn omgezet in een bedrag om niet op grond van artikel 8.1, onderdeel e, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011). In de uitvoeringspraktijk zal steeds rekening gehouden moeten worden met de feitelijke omstandigheden zoals die zich voordoen.
Vragen en antwoorden
Aanleiding:
In de voorgaande jaren heeft niet eerder een definitieve Bbz-vaststelling plaatsgevonden. De onderneming van de zelfstandige heeft niet voldoende winst gegenereerd waardoor de lening wordt omgezet in een bedrag om niet.
Vraag:
Is de gemeente eindheffing verschuldigd over de Bbz-uitkering?
Antwoord:
Bij de definitieve Bbz-vaststelling moet de gemeente de periodiciteit toetsen op het vereiste of het redelijkerwijs te verwachten is dat in de toekomst wederom een beroep door de zelfstandige kan worden gedaan op een uitkering ingevolge de Bbz-regeling vanuit dezelfde oorzaak.
Het is redelijkerwijs mogelijk dat de zelfstandige in de toekomst opnieuw in aanmerking kan komen voor de Bbz-regeling. Er is dus sprake van een periodieke uitkering. De gemeente is eindheffing verschuldigd.
Dit is anders als duidelijk is dat de zelfstandige de Bbz-regeling met succes definitief gaat verlaten. Dan is niet voldaan aan de eis van periodiciteit en is het bedrag om niet onbelast.
Aanleiding:
In de voorgaande jaren heeft niet eerder een definitieve Bbz-vaststelling plaatsgevonden. De zelfstandige geniet op het toetsmoment een IOAZ-uitkering. De IOAZ-uitkering is een uitkering voor oudere zelfstandige ondernemers (55+) die gestopt zijn met hun onderneming. De IOAZ-uitkering vult het inkomen aan tot bijstandsniveau. Een IOAZ-uitkering vloeit juridisch niet voort uit de Participatiewet.
Vraag:
Is de gemeente eindheffing verschuldigd over de Bbz-uitkering?
Antwoord:
Bij de definitieve Bbz-vaststelling moet de gemeente de periodiciteit toetsen op het vereiste of het redelijkerwijs te verwachten is dat in de toekomst wederom een beroep door de zelfstandige kan worden gedaan op een uitkering ingevolge de Bbz-regeling vanuit dezelfde oorzaak.
Aangezien de door de zelfstandige op het moment van omzetting ontvangen IOAZ-uitkering niet voortvloeit uit artikel 78f van de Participatiewet en daarmee dus niet vanuit dezelfde oorzaak wordt ontvangen, is in deze concrete situatie geen sprake is van een periodieke uitkering. De uitkeringen kennen beide een andere oorzaak, waardoor niet voldaan is aan het periodiciteitsvereiste. Dit is door Rechtbank Den Haag bevestigd in een uitspraak van 2 juni 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:8669). Er is geen sprake van een periodieke uitkering en de gemeente is dus geen eindheffing verschuldigd. Het bedrag om niet is onbelast.
Aanleiding:
In de voorgaande jaren heeft niet eerder een definitieve Bbz-vaststelling plaatsgevonden. Op het toetsmoment heeft de zelfstandige voldoende inkomsten uit zijn bedrijf/beroep en er is op dat moment geen verwachting dat hij in de toekomst wederom een beroep moet doen op de Bbz-regeling. Er vindt geen omzetting om niet plaats, waardoor de ontvangen bedragen van de gemeente een renteloze lening blijven.
Vraag:
Is de gemeente eindheffing verschuldigd over de Bbz-uitkering?
Antwoord:
In dit geval blijft sprake van een lening die moet worden terugbetaald en niet van belastbaar inkomen uit werk en woning. Aan de toetsing of er sprake is periodiciteit wordt niet toegekomen. De gemeente is geen eindheffing verschuldigd.
Aanleiding:
In de voorgaande jaren heeft niet eerder een definitieve Bbz-vaststelling plaatsgevonden. De zelfstandige geniet op het toetsmoment een AOW-uitkering. Het is voor de zelfstandige niet meer mogelijk om ooit nog een beroep te doen op de Bbz-regeling uit dezelfde oorzaak.
Vraag:
Is de gemeente eindheffing verschuldigd over de Bbz-uitkering?
Antwoord:
Bij de definitieve Bbz-vaststelling moet de gemeente de periodiciteit toetsen op het vereiste of het redelijkerwijs te verwachten is dat in de toekomst wederom een beroep door de zelfstandige kan worden gedaan op een uitkering ingevolge de Bbz-regeling vanuit dezelfde oorzaak. Als de zelfstandige AOW-gerechtigde voldoende AOW-rechten heeft opgebouwd, ontvangt hij geen aanvulling op het inkomen tot bijstandsniveau (meer). Er is in deze situatie geen sprake van een periodieke uitkering. De gemeente is geen eindheffing verschuldigd. Het bedrag om niet is onbelast.
Aanleiding:
In de voorgaande jaren heeft niet eerder een definitieve Bbz-vaststelling plaatsgevonden. De onderneming van de zelfstandige heeft niet voldoende winst gegenereerd waardoor de lening wordt omgezet in een bedrag om niet. Op het toetsmoment is de zelfstandige in loondienst.
Vraag:
Is de gemeente eindheffing verschuldigd over de Bbz-uitkering?
Antwoord:
Bij de definitieve Bbz-vaststelling moet de gemeente de periodiciteit toetsen op het vereiste of het redelijkerwijs te verwachten is dat in de toekomst wederom een beroep door de zelfstandige kan worden gedaan op een uitkering ingevolge de Bbz-regeling vanuit dezelfde oorzaak. Wanneer de zelfstandige in zijn eigen levensbehoeften kan voorzien, zal naar verwachting in de toekomst geen beroep op de Bbz-regeling meer worden gedaan. Daarom is in dat geval geen sprake van een periodieke uitkering en is de gemeente geen eindheffing verschuldigd. Het bedrag om niet is onbelast.
Aanleiding:
In de voorgaande jaren heeft niet eerder een definitieve Bbz-vaststelling plaatsgevonden. De zelfstandige geniet op het toetsmoment een periodieke uitkering op grond van artikel 78f van de Participatiewet.
Vraag:
Is de gemeente eindheffing verschuldigd over de Bbz-uitkering?
Antwoord:
Bij de definitieve Bbz-vaststelling moet de gemeente de periodiciteit toetsen op het vereiste of het redelijkerwijs te verwachten is dat in de toekomst wederom een beroep door de zelfstandige kan worden gedaan op een uitkering ingevolge de Bbz-regeling vanuit dezelfde oorzaak. In dit geval is redelijkerwijs te verwachten dat in de toekomst een beroep wordt gedaan op de Bbz-regeling vanuit dezelfde oorzaak. Er is daarom sprake van een periodieke uitkering en de gemeente is eindheffing verschuldigd.
Beschouwing
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB 1965) moet loonbelasting worden geheven van personen die een uitkering genieten op grond van de Participatiewet die tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoort.
Op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel c, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 8.1, onderdeel e, URLB 2011 is sprake van een verplicht eindheffingsbestanddeel in het geval van uitkeringen aan bij of krachtens artikel 78f van de Participatiewet verleende bijstand aan zelfstandigen die eerst in de vorm van een renteloze geldlening zijn verstrekt en daarna zijn omgezet in een bedrag om niet. Eindheffing is dus aan de orde als bij de omzetting van een renteloze lening in een bedrag om niet sprake is van een periodieke uitkering van publiekrechtelijke aard als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Deze periodieke uitkering vormt dan belastbaar inkomen uit werk en woning.
Als bij de omzetting van de renteloze lening in een bedrag om niet geen sprake is van een periodieke uitkering, dan is het bedrag om niet een onbelaste eenmalige verstrekking.
Wanneer is sprake van een periodieke uitkering?
Voor een periodieke uitkering moet sprake zijn van periodiciteit (of van de verwachting dat de uitkering deel kan uitmaken van een reeks) en een mate van onzekerheid omtrent de duur en de totale omvang van de uitkeringen. Voor beide vereisten geldt dat deze moeten worden getoetst vanuit het perspectief van de verstrekker/debiteur. Er wordt gekeken naar het totale beloop van de regeling en in hoeverre daarbinnen uitkeringen worden verstrekt. Op die manier wordt de aard of het karakter van de regeling beoordeeld.
Periodiciteit
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1980/81, 16787, nr. 3, p. 6) is de volgende definitie van het begrip ‘periodieke uitkering’ opgenomen:
(…). “Een uitkering welke een onderdeel is of kan zijn van een reeks uitkeringen, voor zover iedere uitkering afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis, welke voor het totale bedrag van de aangegane verplichting van wezenlijke betekenis is, zulks beoordeeld vanuit de schuldenaar en naar het moment waarop de uitkeringen een aanvang nemen, en voor zover de uitkering niet een onderdeel vormt van een complex van rechten en verplichtingen, welke bij voortduring tegenover elkaar staan” (…)
Hiermee hanteert de wetgever een ruime omschrijving van het begrip periodieke uitkering.
Met betrekking tot de Bbz-uitkering heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2015:3598). In rechtsoverweging 2.7 is bepaald dat aan het periodiciteitsvereiste wordt voldaan als in redelijkheid kan worden verwacht dat in een of meerdere komende jaren een uitkering kan worden ontvangen vanwege dezelfde oorzaak. Vanuit de positie van de gemeente bezien moet dus bij de omzetting redelijkerwijs te verwachten zijn dat ook in een of meerdere latere jaren een beroep op de regeling kan worden gedaan indien het inkomen aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet.
Onzekerheidsvereiste
Naast de periodiciteitsvereiste wordt voor het begrip periodieke uitkering de afhankelijkheid van een toekomstige gebeurtenis getoetst. Oftewel, wordt er voldaan aan het onzekerheidsvereiste. Dit wordt vanuit het karakter van de regeling getoetst. In het geval van de Bbz-regeling is de uitkering afhankelijk van de hoogte van de winstontwikkeling en andere toekomstige inkomens- en vermogensontwikkelingen. Na afloop van het boekjaar is duidelijk of aan het inkomensvereiste voor dat jaar is voldaan.
Het genietingsmoment
Het genietingsmoment is gelegen op het moment dat de definitieve toekenning van de bijstand plaatsvindt onder verrekening van de voorlopig uitbetaalde bedragen. Dat moment is de datum van de dagtekening van de (jaarlijkse) omzettingsbeschikking (definitieve Bbz-vaststelling).
Hoe werkt dit uit?
Een Bbz-uitkering is een jaarlijkse uitkering uitbetaald in maandelijkse voorschotten, waarvan de gemeente na afloop van het jaar bepaalt (hierna: het toetsmoment) of de uitkeringen worden omgezet in een bedrag om niet of in een renteloze geldlening. Op het toetsmoment moet de gemeente bepalen of er ten aanzien van het bedrag om niet sprake is van een periodieke uitkering. De gemeente stelt daartoe vast of het redelijkerwijs te verwachten is dat de uitkeringsgerechtigde in de jaren na de eerste omzetting in een uitkering om niet een beroep kan doen op de Bbz-regeling vanuit dezelfde oorzaak (periodiciteit). In het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3598) is dit in rechtsoverweging 2.5 tot en met 2.7 voor die casus bevestigd.
Uit het karakter van de Bbz-regeling vloeit al voort dat aan het onzekerheidsvereiste is voldaan. De uitkering is immers afhankelijk van de hoogte van de winstontwikkeling en andere toekomstige inkomens- en vermogensontwikkelingen, die pas na afloop van het jaar duidelijk worden.
Voor zover de Bbz-uitkering op het toetsmoment wordt omgezet in een lening die moet worden terugbetaald, is geen sprake van een inkomen uit werk en woning.