Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de filters Ga direct naar de footer

KG:011:2025:11 Bijkomstige werkzaamheden en het fbi-regime

Aanleiding

X NV is een in Nederland gevestigd beleggingsfonds en opteert voor het regime voor fiscale beleggingsinstellingen van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). Haar 100%-dochtermaatschappijen verhuren of ontwikkelen in het buitenland gelegen winkelcentra (hierna: vastgoed). Een van de dochtermaatschappijen Y heeft daarnaast nog een werkzaamheid.

Y verkoopt vanuit het informatiecentrum gelegen in het door haar verhuurde winkelcentrum cadeaubonnen met winkeltegoed aan bezoekers. Deze werkzaamheden vormen geen beleggingsactiviteit. Deze bonnen kunnen uitsluitend worden ingewisseld in de winkels van het winkelcentrum en niet online. Doel van Y is om hiermee meer bezoekers te trekken. Naast een directe opbrengst, levert het cadeaubonnenprogramma een indirecte opbrengst op die bestaat uit het aantrekkelijker worden van het winkelcentrum voor de huurders en de mogelijkheid die dit biedt om een hogere huur te bedingen.  

Vraag

Kwalificeren de werkzaamheden van Y met betrekking tot het cadeaubonnenprogramma als bijkomstige werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed in de zin van artikel 28, derde lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969?

Antwoord

Ja. Op basis van een grammaticale uitleg van de wet kwalificeren de werkzaamheden met betrekking tot het cadeaubonnenprogramma als bijkomstige werkzaamheden. Wat betreft doel en strekking geldt dat een cadeaubonnenprogramma niet wordt genoemd in de parlementaire geschiedenis. Maar dit wijkt niet dermate af van de voorbeelden die daar wel zijn genoemd, dat op basis van doel en strekking afgeweken zou moeten worden van de grammaticale uitleg.

Beschouwing

Wettelijk kader

Artikel 28, derde lid, aanhef en letter e, Wet Vpb 1969 luidt voor zover relevant als volgt:

Voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen wordt bij een lichaam onder het beleggen van vermogen mede verstaan:

(…)

e. het houden van aandelen in alsmede het besturen van een of meer andere lichamen waarvan doel en feitelijke werkzaamheid, afgezien van het eventueel beleggen van vermogen, bestaan uit het verrichten van bijkomstige werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed van het lichaam of van de lichamen, genoemd in onderdeel a, onder 2° en 3°, mits:”

Artikel 28, derde lid, aanhef en letter e, Wet Vpb 1969 kent meerdere vereisten waaraan dient te worden voldaan. De vraag ligt voor of met het cadeaubonnenprogramma wordt voldaan aan het vereiste van letter e: ‘het verrichten van bijkomstige werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed’.

Grammaticale uitleg

De wettekst en bijbehorende parlementaire geschiedenis bevatten geen definitie van ‘bijkomstige werkzaamheden’. Uit de Van Dale volgt dat bijkomstig wordt uitgelegd als ’erbij komend’, ‘minder belangrijk’.

Evenmin bevatten de wettekst en bijbehorende parlementaire geschiedenis een definitie van het begrip ‘rechtstreeks verband houden met’. Uit de Van Dale volgt dat een ‘rechtstreeks verband’ wordt uitgelegd als een direct verband of een directe relatie. De directe relatie moet zijn met ‘beleggingen in vastgoed’.

Ten opzichte van de verhuur en ontwikkeling van vastgoed door Y is het cadeaubonnenprogramma onmiskenbaar erbij komend en minder belangrijk. Er is een direct verband tussen het cadeaubonnenprogramma en de belegging in vastgoed vanwege de verkrijgbaarheid en bestedingseis in het winkelcentrum.

Op basis van voorgaande kwalificeren de werkzaamheden met betrekking tot het cadeaubonnenprogramma naar de letter van de wet als bijkomstige werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed in de zin van artikel 28, derde lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969.

Parlementaire geschiedenis

Hieronder worden citaten uit de parlementaire geschiedenis weergegeven. Deze dienen om de aanleiding en het beoogde doel van deze bepaling te tonen.

“Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot de verhuur van vastgoed bestaat bij vastgoedbeleggingsinstellingen echter in toenemende mate behoefte aan het (ook) kunnen aanbieden van bijkomstige activiteiten.”

Kamerstukken II, 2013/14, 33753, nr. 3, p. 5

“Met de voorgestelde wijziging in het fbi-regime wordt beoogd vastgoedbeleggingsinstellingen de mogelijkheid te bieden aan de verhuur van vastgoed bijkomstige werkzaamheden te verrichten door middel van een belaste dochtervennootschap.”

Kamerstukken I, 2013/14, 33753, D, p. 40

“Met deze regeling wordt enerzijds bereikt dat de bijkomstige werkzaamheden die samenhangen met de verhuur, niet worden beperkt door de fiscaliteit, terwijl anderzijds door de belastingplicht van de dochtermaatschappij de concurrentieverhouding met andere aanbieders van deze diensten niet wordt verstoord.”

Kamerstukken II 2013/14, 33753, nr. 3, p. 25

Hieronder staan ook voorbeelden van kwalificerende ‘rechtstreeks met beleggingen in vastgoed verband houdende bijkomstige werkzaamheden’:

Gelet op de toegenomen eisen in de markt zowel in Nederland als in het buitenland en gelet op het gelijke speelveld voor buitenlandse vastgoed-activiteiten wordt voorgesteld dat beleggingsinstellingen indirect de mogelijkheid krijgen bijkomstige werkzaamheden te verrichten die rechtstreeks verband houden met het aanhouden en verhuren van vastgoed zonder de status van fbi te verliezen. Daarbij kan gedacht worden aan het verzorgen van bepaalde facilitaire diensten aan huurders zoals schoonmaakdiensten, het verzorgen van de catering, receptie of vergaderservice, het uitbaten van een inpandige horecagelegenheid in een kantoorpand gericht op het bedienen van de kantoorpopulatie van het desbetreffende kantoorpand of de actieve exploitatie van billboards of televisieschermen op of binnen het verhuurde beleggingsobject. In bijzondere gevallen kan onder bijkomstige werkzaamheden ook worden begrepen het leveren van warmte en koude uit een zogenoemde WKO-installatie (warmte- en koudeopslag) aan derden in de directe omgeving of het leveren van overtollige energie uit een PV-installatie (zonne-energie) aan het elektriciteitsnet indien blijkt dat dit voor de verhuur noodzakelijk is, bijvoorbeeld in geval van overcapaciteit of in verband met milieueisen. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat deze activiteiten plaatsvinden in een normaal belastingplichtige dochtervennootschap.”

Kamerstukken II, 2013/14, 33753, nr. 3, p. 24-25, zie ook Kamerstukken II, 2013/14, 33753, nr. 7, p. 7

De voorbeelden zien op werkzaamheden die plaatsvinden in of vanuit het verhuurde vastgoed. Zij hebben gemeen dat aannemelijk is dat de opbrengst uit die werkzaamheden ondergeschikt is aan de opbrengst uit de verhuur van vastgoed. Verder is aannemelijk dat de werkzaamheden uit de voorbeelden een positief effect hebben op de opbrengst uit de verhuur van vastgoed. Tenslotte zijn het de huurders aan wie de diensten (voor het publiek) worden verleend.

De lijst van voorbeelden is niet-limitatief. Gezien de kenmerken wijkt het cadeaubonnenprogramma niet (dermate) van de voorbeelden af, dat op basis van doel en strekking afgeweken moet worden van de letter van de wet.

Conclusie

De beoordeling of de belaste servicedochter bijkomstige werkzaamheden verricht die rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed, is in beginsel een feitelijke toets.

De hoofdactiviteit van Y, en ook van de andere dochtermaatschappijen van X NV, is het verhuren van vastgoed. Op basis van een grammaticale interpretatie vormen de werkzaamheden met betrekking tot het cadeaubonnenprogramma een bijkomstige werkzaamheid.

Het aanbieden van een cadeaubonnenprogramma is niet genoemd als voorbeeld in de parlementaire geschiedenis. Maar deze werkzaamheden wijken niet (dermate) van de voorbeelden af, dat op basis van doel en strekking afgeweken moet worden van de letter van de wet.  

 

Deel deze pagina