KG:202:2022:6 Geërfde naburige rechten in box 3
Publicatiedatum 20-02-2023, 9:40 | Laatste update 28-03-2023, 11:23 |
Aanleiding
Belastingplichtige is erfgenaam van een artiest. De artiest ontving gedurende zijn leven inkomsten uit naburige rechten (royalty’s). Belastingplichtige heeft het recht op die inkomsten geërfd.
Vragen
- Is het geërfde naburige recht, waaruit in de toekomst inkomsten (royalty’s) voortvloeien, voor de erfgenaam een bezitting in box 3?
- Zo ja, hoe wordt deze bezitting gewaardeerd?
Antwoorden
- Ja, het geërfde naburige recht is voor de erfgenaam een bezitting in box 3.
- De waarde van het naburige recht wordt gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer van het naburige recht. In het algemeen kan dit worden gebaseerd op de contante waarde van de te verwachten royalty’s.
Beschouwing
Algemeen
Naburige rechten zijn verwant aan het auteursrecht, vandaar dat de term ‘naburig’ wordt gebruikt. Internationaal zijn de naburige rechten vastgelegd in de Conventie van Rome uit 1961 en in Nederland in de Wet op de naburige rechten uit 1993 (hierna: WNR). In de WNR worden diverse bepalingen uit de Auteurswet van overeenkomstige toepassing verklaard op naburige rechten.
Naburige rechten bieden uitvoerend kunstenaars, producenten en omroeporganisaties het recht om te bepalen of een werk opgenomen, gereproduceerd, uitgezonden of uitgeleend mag worden en welke billijke vergoeding daarvoor moet worden betaald. Deze vergoedingen worden royalty’s genoemd. Naburige rechten ontstaan van rechtswege en kennen een looptijd van 50 of 70 jaar, afhankelijk van het soort naburig recht dat het betreft (artikel 12 WNR).
Bezitting in box 3
Inkomsten uit naburige rechten, de ontvangen royalty’s, vormen voor de uitvoerend kunstenaar/artiest zelf inkomsten die zijn belast in box 1. Voor een erfgenaam van een kunstenaar/artiest vormen de geërfde inkomsten uit naburige rechten geen box 1-inkomsten, maar behoort het geërfde naburige recht – waaruit in de toekomst royalty’s voortvloeien – tot de bezittingen in box 3.
In artikel 5.3, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is een opsomming opgenomen van bezittingen die tot de rendementsgrondslag behoren. Het geërfde naburige recht kan mogelijk worden beschouwd als een recht dat niet op een zaak betrekking heeft als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel e, Wet IB 2001 en zal anders kwalificeren als een overig vermogensrecht als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onderdeel f, Wet IB 2001. Voor de beantwoording van de vraag is niet relevant onder welke categorie van artikel 5.3, tweede lid, Wet IB 2001 het geërfde naburige recht valt.
Dat een geërfd auteursrecht voor de erfgenamen tot de bezittingen in box 3 behoort, blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis:
“De leden van de fracties van RPF-GPV en SGP vragen zich af hoe in het nieuwe stelsel inkomsten uit geërfde auteursrechten worden belast.
Het auteursrecht valt bij de erfgenamen in box III. De ontvangen royalty’s worden dus niet meer als zodanig in de heffing betrokken. Daarvoor in de plaats komt een forfaitaire rendementsheffing over de waarde in het economische verkeer van het auteursrecht, welke in het algemeen gebaseerd zal zijn op de contante waarde van de te verwachten royalty’s.”
MvA, Kamerstukken I 1999/2000, 26 727, nr. 202a, p. 61.
Kortom, het geërfde naburige recht – waaruit in de toekomst royalty’s voortvloeien – behoort tot de bezittingen als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, Wet IB 2001. Dit wordt bevestigd in de parlementaire geschiedenis waarin wordt beschreven dat geërfde auteursrechten – die zeer sterk verwant zijn aan naburige rechten – tot de bezittingen in box 3 behoren.
Waardering
Conform artikel 5.19, eerste lid, Wet IB 2001 worden bezittingen in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer.
Gezien hetgeen in de parlementaire geschiedenis met betrekking tot geërfde auteursrechten is opgemerkt, kan bij de waardebepaling van de contante waarde van de rechten worden uitgegaan.