Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:013:2022:1 Wie is rechthebbende bij extra leeftijdskorting?

Aanleiding

De beantwoording van deze vraag ziet op de toepassing van de ‘oude tekst’ van artikel 5 en 7 Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna Wet BPM 1992) zoals deze luidden tot en met 31 december 2021. Bij gebruikte motorrijtuigen kan onder deze wettekst voor de extra afschrijving tussen het moment van aangifte en tenaamstelling in bezwaar om een aanvullende bpm-vermindering worden verzocht. Dit is de zogeheten ‘extra leeftijdskorting’ (hierna ELK).

De standaardsituatie is dat A een motorrijtuig koopt en kentekenhouder is, zonder dat A zelf de aanvraag tot kentekeninschrijving heeft gedaan. Deze aanvraag tot kentekeninschrijving in de zin van artikel 7 Wet BPM 1992 is gedaan door B.

Het kan echter ook voorkomen dat de aangifte BPM is gedaan door C, terwijl C niet als kentekenhouder belastingplichtig is op grond van artikel 5 Wet BPM 1992 en ook niet als inschrijver tot voldoening gehouden is op grond van artikel 7 Wet BPM 1992.

Vragen

  1. Wie dient in bezwaar als rechthebbende aangemerkt te worden voor toepassing van de ELK?
  2. Wie dient in geval van een verzoek om ambtshalve vermindering als rechthebbende te worden aangemerkt voor toepassing van de ELK?

Antwoorden

  1. Voor de ELK zijn zowel A (kentekenhouder) als B (inschrijver) bezwaargerechtigd. De vermindering wordt verleend aan degene die het bezwaarschrift indient, ongeacht of dit A of B is. Als zowel A als B tijdig bezwaar maken, geldt dat de vermindering wordt verleend aan degene die gehouden was tot voldoening namens de kentekenhouder (B).
    C is niet ontvankelijk, tenzij hij als gemachtigde handelt.
  2. Ook ambtshalve wordt de ELK toegekend aan A dan wel aan B. De ELK wordt toegekend aan B als zowel A als B hierom verzoeken. Teruggaaf aan C wordt niet verleend (tenzij C handelt als gemachtigde van B).

Beschouwing

Het belastbare feit was tot 1 januari 2022 de registratie, bestaande uit kentekeninschrijving én tenaamstelling. Dit bracht met zich mee dat de belastingplichtige en degene die tot voldoening gehouden was, konden verschillen. Dit verschil is per 1 januari 2022 opgeheven met de invoering van het belastbare feit bij inschrijving. De tenaamstelling speelt per 1 januari 2022 geen rol meer (bijzondere overgangssituaties van tariefswijziging daargelaten), zodat ook aan ELK niet meer wordt toegekomen.

Ad 1. Bezwaar

Indien in bezwaar de ELK geclaimd wordt, is de standaardsituatie dat A een motorrijtuig koopt en kentekenhouder is, maar niet zelf de aanvraag tot de kentekeninschrijving heeft gedaan. Deze aanvraag tot de kentekeninschrijving in de zin van artikel 7 Wet BPM 1992 is gedaan door B.

Op grond van artikel 25b Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt de vermindering verleend aan degene die het bezwaarschrift heeft ingediend. Ongeacht of dit de kentekenhouder (artikel 5 Wet BPM 1992) is of de aanvrager van het kenteken (artikel 7 Wet BPM 1992). Op grond van het arrest Hoge Raad 15 januari 2016, 15/00576 (ECLI:NL:HR:2016:35) zijn zowel A als B bezwaargerechtigd.

Als beiden een bezwaarschrift indienen: Als zowel de kentekenhouder A als de inschrijver B tijdig bezwaar maken, geldt dat de vermindering wordt verleend aan degene die gehouden was tot voldoening namens de kentekenhouder (in deze casus: B). Dit sluit ook aan bij de tekst van artikel 7 Wet BPM 1992, die bepaalt dat de aldaar bedoelde ‘ander’ (in deze casus: B) van rechtswege handelt namens degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld.

Er zijn ook situaties waarin er een derde is: A koopt een motorrijtuig en is hiervan de kentekenhouder in de zin van artikel 5 Wet BPM 1992. A heeft niet zelf de aanvraag tot de kentekeninschrijving gedaan. Deze aanvraag tot de kentekeninschrijving in de zin van artikel 7 Wet BPM 1992 is gedaan door B. De aangifte en voldoening van de BPM is echter gedaan door C, hoewel C niet als kentekenhouder belastingplichtig is op grond van artikel 5 Wet BPM 1992 en ook niet als inschrijver tot voldoening gehouden is op grond van artikel 7 Wet BPM 1992. Deze derde is dan – tenzij desgevraagd blijkt van een machtiging van B dat C als gemachtigde van B bezwaar maakt – niet-ontvankelijk in zijn bezwaar omdat hij niet tot voldoening gehouden was én ook niet de belastingplichtige is.

Ad 2. Ambtshalve herziening

De standaardsituatie betreft een inschrijver (B) die op grond van artikel 7 Wet BPM 1992 gehouden was tot voldoening van de BPM en daarna verzoekt om ambtshalve teruggaaf van BPM op grond van de ELK. In dat geval wordt de vermindering op grond van § 23 onderdeel 4 Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: BFB) toegekend aan deze ‘belanghebbende’, nu hij degene is die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald.

Dit sluit aan op de bezwaarpraktijk, waarbij de vermindering in voorkomend geval verleend wordt aan de indiener van het bezwaar (artikel 25b AWR).

Vragen zowel A als B om de vermindering (ambtshalve), dan wordt deze toegekend aan degene die op grond van artikel 7 Wet BPM 1992 gehouden was tot voldoening van de BPM namens de kentekenhouder, dus aan B in de casus hierboven. Dit vanuit de overweging dat B op grond van artikel 7 Wet BPM 1992 is aangewezen als tot voldoening gehoudene namens A. Dit blijkt ook uit de zinsnede in § 23 onderdeel 4 BFB: ”Dit behoudens die gevallen waarin een wettelijke regeling een ander dan de belastingplichtige aanwijst”.

In voorkomende gevallen van een verzoek door een derde (C) is deze niet-ontvankelijk in zijn verzoek, tenzij hij voor het voorliggende verzoek handelt als gemachtigde van B en desgevraagd een machtiging kan overleggen. C is zelfstandig geen belanghebbende in de zin van § 23 onderdeel 4 BFB nu hij geen belastingplichtige is, ook geen inhoudingsplichtige en ook niet “(..) degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald.”

Ambtshalve teruggaaf kan – al dan niet op verzoek – plaatsvinden aan B (dan wel aan C als gemachtigde van B). Zouden zowel B als C beide hebben verzocht om ambtshalve teruggaaf, dan wordt deze uitsluitend aan B toegekend.

Wettelijk kader

Ad 1.

Op basis van de oude tekst van artikel 5 Wet BPM 1992 is de belastingplichtige voor de BPM degene op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld in het kentekenregister (hierna: de kentekenhouder).

De oude tekst van artikel 7 Wet BPM 1992 bepaalde dat, indien de aanvraag voor de kentekeninschrijving geschiedt door een ander (hierna: de inschrijver), die ander gehouden is de belasting op aangifte te voldoen namens de kentekenhouder.

Ad 2.

In § 23 onderdeel 4 BFB wordt toegelicht wat onder ‘belanghebbende’ verstaan wordt:

“Dit onderdeel verstaat onder de belanghebbende: de belastingplichtige, de inhoudingsplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald. Als zowel de belastingplichtige als de inhoudingsplichtige in beginsel in aanmerking komen voor een vermindering of teruggaaf van belasting, heeft uitsluitend de belastingplichtige aanspraak op die vermindering of die teruggaaf van belasting. Dit behoudens die gevallen waarin een wettelijke regeling een ander dan de belastingplichtige aanwijst, zoals bijvoorbeeld artikel 59, zesde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen. In genoemd voorbeeld wordt de ambtshalve teruggaaf uitsluitend aan de werkgever verleend.”


Deel deze pagina