KG:013:2022:2 Aangepaste bestelauto voor gehandicapten
Publicatiedatum 06-03-2023, 10:16 | Laatste update 24-03-2023, 9:11 |
Aanleiding
Een belanghebbende vraagt voor zijn bestelauto het gehandicaptentarief op grond van artikel 24a Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna Wet MRB 1994) en/of een teruggaaf op grond van artikel 15a Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna Wet BPM 1992) aan. De bestelauto is aangepast in verband met zijn handicap. Zo is het tussenschot verwijderd en/of is de bestelauto niet in haar geheel voorzien van een vlakke laadvloer.
Vraag
Is het motorrijtuig door deze aanpassing(en) in verband met de handicap nog een bestelauto (voor een invalide) of moet het worden gezien als een bijzondere personenauto?
Antwoord
Ja, voor de toepassing van de gehandicaptenregeling kwalificeert het motorrijtuig ondanks de aanpassingen als bestelauto. Het tweede lid van artikel 15a Wet BPM 1992 en artikel 24a Wet MRB 1994 breidt de definitie van bestelauto – voor de toepassing van beide artikelen – uit voor bestelauto’s waarbij in afwijking van artikel 3 van de Wet BPM 1992 en de Wet MRB 1994 in verband met de handicap van de vervoerde persoon het voor bestelauto’s verplichte tussenschot is verwijderd. Dit geldt ook als in verband met de handicap de laadvloer niet meer geheel vlak is.
Beschouwing
Parlementaire geschiedenis
Uit een analyse van de wetsgeschiedenis bij artikel 15a Wet BPM 1992 en artikel 24a Wet MRB 1994 blijkt ook dat de aangepaste bestelauto kwalificeert.
Belastingplan 2005 [voetnoot 1]
Artikel XIII, onderdeel N (Artikel 15a Wet BPM 1992)
“Dit onderdeel vloeit voort uit de in dit belastingplan opgenomen maatregel voor grijze kentekens en voorziet in een compensatieregeling voor gehandicapten in de BPM. Daartoe wordt in aansluiting op de teruggaafbepalingen die nu zijn opgenomen in artikel 15 van die wet, een nieuw artikel 15a in de wet opgenomen, waarvan het eerste lid een recht op teruggaaf verleent aan gehandicapten voor bestelauto’s waarin zij met hun niet opvouwbare rolstoel worden vervoerd. Het tweede lid van artikel 15a breidt de faciliteit uit met bestelauto’s waaruit in verband met de handicap van de vervoerde persoon het voor bestelauto’s verplichte tussenschot is verwijderd. Het derde lid, kortweg, begrenst de door de faciliteit begunstigde kopers van bestelauto’s tot gehandicapten, personen die met de gehandicapte in een zorgrelatie staan, en enkele meer specifieke situaties (rijscholen, werkgever-werknemerrelaties). De overige leden bevatten enkele (voor teruggaafregimes) gebruikelijke bepalingen, zoals een verschuldigdheidsbepaling ingeval niet langer aan de voorwaarden van de teruggaaf wordt voldaan. Bij algemene maatregel van bestuur worden onder meer de voorwaarden gesteld waaraan de gehandicapte moet voldoen om voor de teruggaaf in aanmerking te komen. Het ligt het in de bedoeling in de algemene maatregel van bestuur mede op te nemen dat de betrokken persoon voor de teruggaaf in aanmerking komt indien een beschikking op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) voor een niet opvouwbare rolstoel ten behoeve van die persoon is afgegeven, indien een gemeentelijke gehandicaptenparkeerkaart ten name van die persoon is verstrekt en, of indien een specifieke doktersverklaring wordt overlegd. Ook in andere nadere regels wordt bij lagere regelgeving voorzien, zoals het gelijkstellen, voor de toepassing van de faciliteit, van een zogenoemde scootmobiel met een rolstoel.”
Artikel XVII, onderdeel B (artikel 24 Wet MRB 1994)
“Deze bepaling introduceert in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 een compensatieregeling voor gehandicapten die voor hun vervoer en dat van hun rolstoel een bestelauto gebruiken. De hoofdlijnen van deze vrijstelling komen overeen met die van de regeling in de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (artikel XIII van dit wetsvoorstel)[ voetnoot 2].”
Resolutie Staatssecretaris van Financiën[voetnoot 3] (is vervallen)
“Bij de aanpassing van de auto die het mogelijk moet maken de rolstoel als lading te vervoeren, wordt op de laadvloer van de bestelauto in verband met de veiligheid veelal een voorziening voor het vastzetten van de rolstoel aangebracht. Een dergelijke voorziening blijkt zich in de praktijk niet te onderscheiden van die, welke wordt aangebracht om het vervoer van de invalide in de rolstoel mogelijk te maken.
Beoordeeld naar de inrichting als zodanig is de conclusie gerechtvaardigd, gelet op het karakter van de BPM, dat er sprake is van een personenauto.
Hetzelfde doet zich voor als de tussenwand die voor bepaalde bestelauto’s verplicht is, wordt verwijderd om de gehandicapte in staat te stellen op de voorstoelen plaats te nemen. Ook in dat geval dient na die aanpassing het motorrijtuig aangemerkt te worden als een personenvoertuig waarvoor men BPM en motorrijtuigenbelasting naar het tarief voor een personenauto verschuldigd is.
In de gevallen, waarin gelet op de omstandigheden en de maatregelen die zijn getroffen, het duidelijk is dat de rolstoel wordt vervoerd als lading, is het niet redelijk de auto op grond van zijn inrichting met BPM te belasten.
Ik keur derhalve goed dat in dergelijke gevallen de inspecteur van het douane-district waar belanghebbende woont, op diens schriftelijk daartoe gedaan verzoek, bij vergunning bepaalt dat de heffing van BPM onder de hierna te noemen voorwaarden achterwege blijft en dat voor het motorrijtuig het bestelautotarief voor de motorrijtuigenbelasting blijft gelden.”
Uit bovenstaande kan worden afgeleid dat weliswaar beoordeeld naar de inrichting van het motorrijtuig strikt genomen geen sprake is van een bestelauto als bedoeld in artikel 3 Wet BPM 1992. Echter, uit de wetsgeschiedenis en de vervallen Resolutie van Staatssecretaris van Financiën uit 1994 blijkt dat de wetgever met artikelen 15a Wet BPM 199 en 24a Wet MRB 1994 juist beoogd heeft om het begrip bestelauto voor deze specifieke situatie uit te breiden. Dit betekent dat een bestelauto die is aangepast in verband met de handicap de afwijkende fiscale categorie bestelauto krijgt.
Voetnoten
[voetnoot 1, terug naar tekst] MvT, Kamerstukken II 2004/2005, 29 767, nr. 3, p. 44.
[voetnoot 2, terug naar tekst] MvT, Kamerstukken II 2004/2005, 29 767, nr. 3, p. 46.
[voetnoot 3, terug naar tekst] Resolutie staatssecretaris van Financiën 19 juli 1994, nr. VB94/2374.