KG:070:2023:1 Samenwonende ex-gehuwden en aftrekbaarheid alimentatie
Publicatiedatum 10-03-2023, 10:19 | Laatste update 28-03-2023, 15:19 |
Aanleiding
Man en vrouw zijn officieel gescheiden. Inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand heeft plaatsgevonden op grond van artikel 1:163 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Door de rechter is bepaald dat de man een bedrag aan levensonderhoud aan de vrouw is verschuldigd. Na de echtscheiding blijven man en vrouw nog gedurende een bepaalde periode in de voormalige echtelijke woning wonen.
Vraag
Kan gedurende de periode van samenwonen sprake zijn van een aftrekbare onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, eerste lid, onderdeel a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
Antwoord
Ja. Er moet wel sprake zijn van een onderhoudsverplichting die rechtstreeks voortvloeit uit het familierecht. De ontvangers mogen geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn zijn. Dit staat in artikel 6.3 Wet IB 2001.
Als sprake is van een aftrekbare onderhoudsverplichting, is het bedrag belast in box 1 voor degene die het ontvangt op grond van artikel 3.101, lid 1, onderdeel b Wet IB 2001.
Beschouwing
Alimentatie kan niet eerder ingaan dan nadat het huwelijk door echtscheiding is beëindigd. Het einde van het huwelijk betekent ook dat de huwelijkse rechten en plichten, zoals opgenomen in titel 6 van boek 1 BW, eindigen. Dit betekent dat geen sprake meer is van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 1:84 BW en de verplichting om elkaar het nodige te verschaffen (artikel 1:81 BW). Een verplichting tot voorziening in het levensonderhoud na het huwelijk moet rechtstreeks uit het familierecht voortvloeien om te kunnen worden aangemerkt als een aftrekbare onderhoudsverplichting.
Doordat de ex-gehuwden gedurende een bepaalde periode op hetzelfde adres staan ingeschreven en zij samen een woning hebben, die hun anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom, is sprake van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het feit dat de ex-gehuwden nog op hetzelfde adres woonachtig zijn, wil niet zeggen dat van een gezamenlijke huishouding sprake is. Het zal onder meer afhangen van de vraag of degene die alimentatie vraagt “behoeftig” is. Dat wil zeggen: beschikt deze persoon over voldoende middelen of is hij/zij in staat om middelen te verwerven om in het eigen levensonderhoud te voorzien? Het zijn van fiscaal partner is geen beletsel om alimentatie vast te stellen. Artikel 1:160 BW, waarin het einde van de alimentatieplicht is vastgelegd, is niet van toepassing op ex-gehuwden (gewezen partners) die met elkaar samenwonen.
In de uitspraak van 2 november 2021 van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:GHARL:2021:10233 werd geoordeeld dat de alimentatieplicht op grond van artikel 1:160 BW niet is komen te vervallen. In deze procedure betaalde de man tijdens het samenwonen met zijn ex-vrouw alimentatie aan haar. Volgens de man was sprake van een onverschuldigde betaling. Het hof oordeelde hier dat het samenwonen met de ex-partner niet onder het bereik van artikel 1:160 BW valt. Het samenwonen van partijen maakt geen einde aan de lotsverbondenheid, die tussen hen is ontstaan door het huwelijk of geregistreerd partnerschap. De verbondenheid vormt de grondslag van een onderhoudsverplichting, die in de wet is geregeld.
Als de onderhoudsverplichting voortvloeit uit het civiele recht (d.w.z. in het levensonderhoud na echtscheiding is voorzien/berekend) wordt dit in de fiscale wetgeving gevolgd ongeacht of wel of niet sprake is van fiscaal partnerschap.