Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:202:2023:1 Herleven fiscaal partnerschap na opnieuw samenwonen gedurende echtscheidingsverzoek

Aanleiding

Een echtpaar dient op 11 november 2021 een verzoek tot echtscheiding in. Op dezelfde datum wordt één van de twee belastingplichtigen uitgeschreven op het woonadres in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Op 14 april 2022 besluiten beiden om toch nog een poging te doen om het huwelijk te redden. Vanaf dat moment staan beiden weer op hetzelfde woonadres in de BRP ingeschreven. Er is nog geen uitspraak van de rechter geweest.

Vraag

In welke periode is sprake van fiscaal partnerschap?

Antwoord

Periode tot 11 november 2021: fiscaal partnerschap.
Periode 11 november 2021 tot 14 april 2022: geen fiscaal partnerschap.
Periode vanaf 14 april 2022: fiscaal partnerschap.

Beschouwing                       

Periode tot 11 november 2021

In artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt de echtgenoot van de belastingplichtige als fiscaal partner aangemerkt. Er is sprake van een echtgenoot vanaf het moment van het sluiten van een huwelijk tot het moment waarop het huwelijk wordt ontbonden, zoals door overlijden, door echtscheiding of omzetting van het huwelijk in geregistreerd partnerschap (artikel 1:149 van het Burgerlijk Wetboek).

In de casus is tot 11 november 2021 sprake van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR.

Periode 11 november 2021 tot 14 april 2022

In de casus is in de periode van 11 november 2021 tot 14 april 2022 het verzoek tot echtscheiding wel ingediend, maar is de echtscheiding nog niet tot stand gekomen. Het huwelijk is dus nog niet ontbonden en daarom is in beginsel nog steeds sprake van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR.

In artikel 5a, vierde lid, AWR is echter een uitzondering op de hoofdregel voor het fiscaal partnerschap van het eerste lid opgenomen. Als aan de cumulatieve voorwaarden van dit vierde lid wordt voldaan, is er geen sprake meer van fiscaal partnerschap. Deze cumulatieve voorwaarden zijn (voor zover hier van belang) dat er een verzoek tot echtscheiding is ingediend en de echtgenoot niet meer staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de BRP als de belastingplichtige.

In de parlementaire geschiedenis is het volgende over deze bepaling opgemerkt:

“In het vierde lid is een regeling opgenomen voor de gevallen waarin het huwelijk gaat eindigen, dan wel de gehuwden van tafel en bed gaan gescheiden, maar de ontbinding van het huwelijk of een scheiding van tafel en bed nog niet heeft plaatsgevonden terwijl het verzoek hiertoe wel bij de rechtbank is ingediend. In die gevallen wordt het partnerschap geacht te zijn verbroken op het moment dat het verzoek tot echtscheiding, respectievelijk scheiding van tafel en bed is ingediend en de personen niet langer op hetzelfde woonadres in de GBA of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland, staan ingeschreven.”
Memorie van Toelichting,Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 3, p. 81.

En

“Het criterium ‘duurzaam gescheiden leven’ vervalt doordat in het nieuwe partnerbegrip aangesloten wordt bij objectief toetsbare criteria. Het verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is zo’n objectief toetsbaar moment, aangezien zo’n verzoek wordt ingediend bij de rechtbank. Het nieuwe partnerbegrip betekent mede hierdoor een belangrijke vereenvoudiging.

Een alternatief voor het aanhaken bij het moment van verzoek tot scheiding (of scheiding van tafel en bed) betekent dat opnieuw gewerkt zou moeten worden met materiële criteria. Deze kunnen moeilijk worden gecontroleerd door de Belastingdienst. Zo’n alternatief zou afbreuk doen aan de uitgangspunten van het nieuwe partnerbegrip en de bereikte vereenvoudiging op dit punt teniet doen. Bovendien sluit het nieuwe partnerbegrip beter aan bij de civielrechtelijke situatie. Mensen blijven immers civielrechtelijk ook partners/echtgenoten met alle gevolgen die daarbij horen tot het moment van scheiding of scheiding van tafel en bed. Het laatste zou overigens een oplossing kunnen zijn voor mensen die bijvoorbeeld om religieuze redenen niet definitief willen scheiden.”
Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 2010, Kamerstukken I 2010/11, 32 504, 32 505, 32 401, nr. G.

Aan de cumulatieve voorwaarden is in deze casus voldaan. Het verzoek tot echtscheiding is namelijk ingediend en daarnaast staan de echtgenoten niet meer op hetzelfde woonadres in de BRP ingeschreven. Hierdoor is gedurende de periode van 11 november 2021 tot 14 april 2022 geen sprake van fiscaal partnerschap.

Periode vanaf 14 april 2022

Op 14 april 2022 staan beiden (weer) op hetzelfde woonadres ingeschreven in de BRP. Omdat ook vanaf dit tijdstip de echtscheiding nog niet tot stand is gekomen, is ook in deze situatie het uitgangspunt dat in beginsel sprake is van fiscaal partnerschap op grond van artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, AWR.

Vervolgens moet worden getoetst aan de voorwaarden in artikel 5a, vierde lid, AWR. In artikel 5a, vierde lid, onderdeel b, AWR is als een van de cumulatieve voorwaarden opgenomen dat de persoon niet meer op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de BRP als de belastingplichtige.

Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de bepaling in artikel 5a, vierde lid, AWR is bedoeld voor situaties waarin het huwelijk gaat eindigen. De woorden ‘niet meer’ in artikel 5a, vierde lid, onderdeel b, AWR moeten dan ook worden gelezen in het kader van het proces van het beëindigen van het fiscaal partnerschap. Vanaf het moment dat de echtgenoten ‘niet meer’ op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en een echtscheidingsverzoek is ingediend, is niet langer sprake van fiscaal partnerschap. Gelet op de achtergrond van deze bepaling kan aan het woordje ‘meer’ niet dusdanig veel waarde worden gehecht, dat het fiscaal partnerschap niet kan worden hersteld door opnieuw op hetzelfde woonadres in de BRP in te schrijven. Dit past ook bij de uitleg door de wetgever.

Aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 5a, vierde lid, AWR wordt in de casus vanaf 14 april 2022 niet langer voldaan, omdat beiden weer staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de BRP. Vanaf 14 april 2022 is daarom opnieuw sprake van fiscaal partnerschap.

Deel deze pagina