KG:023:2023:3 Voltooide vereffening bij liquidatie buitenlandse deelneming
Publicatiedatum 14-03-2023, 14:52 | Laatste update 28-03-2023, 13:37 |
Aanleiding
Een binnenlands belastingplichtige besluit haar buitenlandse deelneming te liquideren. Ten tijde van het liquidatietraject loopt er een discussie over een schuld van de deelneming die ultimo 2020 niet is beslecht.
Vraag
Is ultimo 2020 de vereffening van de buitenlandse deelneming voltooid zoals bedoeld in artikel 13d, elfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (wettekst 2020) (hierna: Wet Vpb 1969)?
Antwoord
Het begrip vereffening, zoals bedoeld in artikel 13d, elfde lid, van de Wet Vpb 1969 (wettekst 2020), moet worden uitgelegd overeenkomstig het Nederlandse civiele recht. Bij de liquidatie van een buitenlandse deelneming moet worden beoordeeld of de rechtsgevolgen die ingevolge het buitenlandse recht intreden voldoen aan de vereisten van het Nederlandse civiele recht en daarmee aan die van artikel 13d, elfde lid, van de Wet Vpb 1969 (wettekst 2020). Dit betreft een feitelijke toets die is voorbehouden aan de inspecteur.
Beschouwing
Wettelijk kader
Op grond van artikel 13d, eerste lid, van de Wet Vpb 1969 vindt de deelnemingsvrijstelling geen toepassing ten aanzien van een verlies op een deelneming dat tot uitdrukking komt nadat het lichaam waarin de belastingplichtige deelneemt is ontbonden. Artikel 13d, elfde lid, van de Wet Vpb 1969 (wettekst 2020) regelt dat het liquidatieverlies eerst in aanmerking wordt genomen op het moment waarop de vereffening is voltooid, mits aan de overige voorwaarden van artikel 13d van de Wet Vpb 1969 is voldaan.
Voltooide vereffening
Het begrip vereffening is niet zelfstandig gedefinieerd in artikel 13d, elfde lid, van de Wet Vpb 1969 (wettekst 2020) en wordt overeenkomstig het civiele recht uitgelegd. Steun hiervoor kan worden ontleend aan het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4424 en in de literatuur.[voetnoot 1]
Op grond van artikel 2:23b, negende lid, BW eindigt de vereffening op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn. De wettekst stelt dus een materiƫle voorwaarde; geen baten meer hebben. Deze materiƫle benadering vindt ook steun in HR 7 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:AA2993 en HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9461.
Voltooide vereffening naar buitenlands recht
Voor de beantwoording van de vraag of de vereffening van een ontbonden vennootschap naar buitenlands recht in de zin van artikel 13d, elfde lid, van de Wet Vpb 1969 (wettekst 2020) is voltooid, dient op grond van de jurisprudentie vastgesteld te worden of de vereffening naar buitenlands recht ook naar Nederlandse maatstaven is voltooid. Zie bijvoorbeeld voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1270. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of de rechtsgevolgen die in het buitenland intreden voldoen aan de vereisten van artikel 2:23b, negende lid, BW en daarmee aan die van artikel 13d, elfde lid, van de Wet Vpb 1969 (wettekst 2020). Dit betreft een feitelijke toets die is voorbehouden aan de inspecteur.
De inspecteur dient aan de hand van het hiervoor geschetste rechtskader te beoordelen of de vereffening van de buitenlandse deelneming ultimo 2020 is voltooid. Daarbij wordt opgemerkt dat een inschrijving in het handelsregister niet beslissend is voor het antwoord op de vraag of de rechtspersoon nog bestaat. Zie onder meer HR 27 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5467 en Overige fiscale maatregelen 2019, MvT, Kamerstukken II, 35027, 3, p. 30.
Voetnoten
[Voetnoot 1, terug naar de tekst] J. Bouwman & M. Boer, Wegwijs in de Vennootschapsbelasting, Den Haag: Sdu Uitgevers 2021, p. 668; W.C.M. Martens, De deelnemingsvrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, Deventer: Kluwer 2017, p. 121; Van de Streek, in: Cursus Belastingrecht Vpb.2.4.13.E.b1.