Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:023:2022:5 Liquidatieverliesregeling en compartimenteringsleer

Een belastingplichtige heeft een deelneming in Y waarop op grond van het overgangsrecht bij de Wet werken aan winst tot en met 2009 de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Het voor Y opgeofferde bedrag bedraagt € 2 miljoen. Vanaf 2010 is de deelnemingsvrijstelling niet meer van toepassing op dit belang. Op 1 januari 2010 bedraagt de (fiscale boek)waarde van het belang in Y € 1. De volledige waardevermindering van het belang heeft plaatsgevonden in de periode dat Y als deelneming te boek stond. De afwaardering tot € 1 is in de periode voorafgaand aan 2010 onder de deelnemingsvrijstelling gebracht. In 2018 wordt Y geliquideerd.

Vraag

Kan belastingplichtige – mede gelet op de compartimenteringsleer – in 2018 een liquidatieverlies van € 2 miljoen in aanmerking nemen op grond van de liquidatieverliesregeling van artikel 13d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969)?

Antwoord

Nee. De vraag in welke gevallen een liquidatieverlies kan worden genomen, wordt beheerst door artikel 13d van de Wet Vpb 1969 en niet door de compartimenteringsleer. Belastingplichtige kan geen liquidatieverlies in aanmerking nemen op grond van de liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet Vpb 1969. De liquidatieverliesregeling mist in deze casus toepassing, omdat ten tijde van de liquidatie de deelnemingsvrijstelling niet langer op Y van toepassing is. Hierdoor komt geen betekenis meer toe aan het opgeofferde bedrag van € 2 miljoen. Hetzelfde geldt als wel rekening wordt gehouden met de compartimenteringsleer. Zowel bij de gehanteerde compartimenteringslijn van vóór het arrest HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1244, als vanaf 14 juni 2013 door de introductie van de compartimenteringsreserve van artikel 28c van de Wet Vpb 1969. Belastingplichtige kan ter zake van de liquidatie van Y op basis van de normale winstbepalingsregels een verlies van € 1 ten laste van het resultaat brengen.

Beschouwing

Wettelijk kader liquidatieverliesregeling

De liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet Vpb 1969 vormt een uitzondering op de regeling van de deelnemingsvrijstelling. Anders dan andere resultaten uit hoofde van een deelneming is een liquidatieverlies in beginsel aftrekbaar. Het liquidatieverlies wordt gevormd door het verschil tussen het opgeofferde bedrag en de liquidatie-uitkering en is een extracomptabele grootheid. In geval van een liquidatie van een belang waarop de deelnemingsvrijstelling niet (meer) van toepassing is, speelt het opgeofferde bedrag geen rol. In dat geval wordt het resultaat bepaald door het verschil tussen de boekwaarde van het belang en de liquidatie-uitkering.

Wettelijk kader compartimenteren

De liquidatieverliesregeling van artikel 13d Wet Vpb 1969 vormt een uitzondering op de regeling van de deelnemingsvrijstelling. Anders dan andere resultaten uit hoofde van een deelneming is een liquidatieverlies in beginsel aftrekbaar. Het liquidatieverlies wordt gevormd door het verschil tussen het opgeofferde bedrag en de liquidatie-uitkering en is een extracomptabele grootheid. In geval van een liquidatie van een belang waarop de deelnemingsvrijstelling niet (meer) van toepassing is, speelt het opgeofferde bedrag geen rol. In dat geval wordt het resultaat bepaald door het verschil tussen de boekwaarde van het belang en de liquidatie-uitkering.

Rechtspraak compartimenteren

Compartimenteren in de deelnemingsvrijstelling vloeit voort uit de jurisprudentie. Zie bijvoorbeeld de arresten HR 2 juli 1986, ECLI:NL:HR:1986:BH5310, BNB 1986/305 en HR 22 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3196. In het laatste arrest gaf de Hoge Raad samengevat de regel voor het compartimenteren: indien een pakket aandelen zijn status van deelneming verliest, mag de waarde van de aandelen op dat tijdstip worden aangemerkt als de kostprijs daarvan en staat goed koopmansgebruik toe nadien de aandelen te waarderen op deze kostprijs of de lagere beurskoers. De algemene regel vanaf dat moment is dat waardering van het belang bij sfeerovergang moest plaatsvinden op de WEV op dat moment [voetnoot 1].

Hoewel in de twee hiervoor genoemde arresten sprake is van een sfeerovergang door een wijziging in de feiten (feitencompartimentering), is het uitgangspunt van de Staatssecretaris van Financiën dat ook bij een wijziging in wet- of regelgeving – zoals in onderhavige casus – compartimentering moest plaatsvinden (regelcompartimentering). Dit leidde tot het arrest HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1244. Hierin beslist de Hoge Raad dat als de wetgever bij wetswijziging geen overgangsbepaling opneemt, moet worden uitgegaan van de hoofdregel van onmiddellijke werking van de wetswijziging. Compartimentering is dan niet aan de orde.

In reactie op dit arrest zijn de hiervoor genoemde artikelen 28c en 34c Wet Vpb 1969 in de Wet compartimenteringsreserve opgenomen. Gevolg van de Wet compartimenteringsreserve is dat in alle gevallen – ook in geval van een sfeerovergang door wetswijziging – moet worden gecompartimenteerd.

Compartimenteren vóór 14 juni 2013 in de onderhavige situatie

Belastingplichtige houdt sinds 2001 een belang van minder dan 5% in Y. Tot en met 2006 kwalificeert dit belang in Y als oneigenlijke deelneming op grond van artikel 13, derde lid, laatste volzin, van de Wet Vpb 1969 (wettekst 2006). Door het overgangsrecht in de Wet werken aan winst is op het belang in Y tot en met 2009 de deelnemingsvrijstelling van toepassing en vanaf 2010 niet meer. Bij deze sfeerovergang dient te worden gecompartimenteerd.

Vóór 14 juni 2013 zou het compartimenteren plaatsvinden door de toepassing van de regel die de Hoge Raad in HR 22 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3196 heeft gesteld. Dit zou in deze casus als volgt hebben uitgewerkt.

Op 1 januari 2010 is de deelnemingsvrijstelling niet langer op Y van toepassing en wordt het belang in Y op € 1 gewaardeerd. Hierdoor kan in 2018 op basis van HR 22 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3196 bij liquidatie van Y  € 1 als worden genomen: het verschil tussen de aangepaste boekwaarde (€ 1) en de liquidatie-uitkering (€ 0). Omdat vanaf 1 januari 2010 de deelnemingsvrijstelling niet langer van toepassing is op Y, heeft vanaf dat moment het opgeofferde bedrag van € 2 miljoen geen betekenis meer.

Compartimenteren vanaf 14 juni 2013 in de onderhavige situatie

Vanaf 14 juni 2013 vindt compartimentering plaats door de toepassing van de compartimenteringsreserve van artikel 28c Wet Vpb 1969 en voor sfeerovergangen die hebben plaatsgevonden vóór die datum door het overgangsrecht van artikel 34c Wet Vpb 1969. Dit werkt in deze casus als volgt uit.

Omdat de sfeerovergang op 1 januari 2010 heeft plaatsgevonden, vindt compartimentering plaats op grond van artikel 34c en artikel 28c Wet Vpb 1969. Op grond van artikel 34c, eerste en tweede lid, Wet Vpb 1969 moet een onbelaste compartimenteringsreserve (hierna: OCR), worden gevormd op het eerste moment ná 14 juni 2013 dat een voordeel uit het belang in Y wordt verkregen. In deze casus betreft dat uiterlijk het tijdstip in 2018 direct voorafgaande aan het moment waarop de vereffening van Y plaatsvindt (artikel 34c, eerste lid, onderdeel c, en artikel 28c, vijfde lid, Wet Vpb 1969).

Op grond van artikel 34c, tweede lid, onderdeel b, en artikel 28c, tweede lid, Wet Vpb 1969 bedraagt de OCR het verschil tussen de boekwaarde van het belang in Y en de WEV van Y op het moment van sfeerovergang op 1 januari 2010. Dat betekent een OCR van € 0: het belang in Y was immers al tot de WEV van € 1 afgewaardeerd.

Ten overvloede

Stel dat belastingplichtige het belang in Y BV niet zou hebben afgewaardeerd in de onbelaste periode vóór 2010. Op grond van artikel 34c, tweede lid, onderdeel b, en artikel 28c, eerste lid, onderdeel b, jo. tweede lid, Wet Vpb 1969 zou dan enerzijds de OCR op -/- € 2 miljoen (een negatieve OCR) worden gesteld en tegelijkertijd zou anderzijds de boekwaarde van het belang in Y op € 1 worden gesteld. Op grond van artikel 28c, vijfde lid, aanhef en ten tweede, Wet Vpb 1969 valt de (negatieve) OCR ten tijde van de liquidatie vrij zonder dat dit invloed heeft op de winstbepaling: hetgeen een niet aftrekbare last van € 2 miljoen inhoudt.

Hierdoor kan op basis van de wettelijke bepalingen rond de compartimenteringsreserve bij liquidatie van Y in 2018 alleen nog € 1 als last worden genomen: het verschil tussen de boekwaarde (€ 1) en de liquidatie-uitkering (€ 0).

In de regeling van de compartimenteringsreserve bij een sfeerovergang van de onbelaste naar de belaste sfeer komt het opgeofferde bedrag overigens niet voor. Omdat vanaf 1 januari 2010 de deelnemingsvrijstelling niet langer van toepassing is op Y, heeft het opgeofferde bedrag van € 2 miljoen – ongewijzigd ten opzichte van de wetgeving vóór 14 juni 2013 – daarom geen betekenis meer.

Uit het bovenstaande volgt dat het resultaat vóór en na HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1244 niet verschilt.


Voetnoten

[Voetnoot 1, terug naar tekst] Dat in het arrest wordt gesproken van ‘mag’ was ingegeven door de casus van het arrest.

Deel deze pagina