[VERVALLEN] KG:210:2022:3 ICV door vrijgestelde ondernemer
Publicatiedatum 14-12-2022, 14:14 | Laatste update 20-02-2024, 16:37 |
Vervallen
Dit standpunt is vervallen wegens opname in het besluit “Omzetbelasting. Toelichting Tabel II”, Post A.6 paragraaf 8.3, Besluit van 20 december 2023, Stcrt. 2023, 27807. Dit besluit treedt in werking op 1 april 2024.
Aanleiding
Eenmanszaak X (hierna: X) is een in Nederland gevestigde ondernemer die uitsluitend van btw vrijgestelde prestaties verricht.
X koopt in een jaar voor € 1.000 goederen uit een andere EU-lidstaat én geeft daarbij zijn btw-identificatienummer aan de leverancier. Het btw-identificatienummer van een vrijgestelde Nederlandse ondernemer is verifieerbaar middels het VIES-systeem. De door X afgenomen goederen worden door de leverancier in de andere EU-lidstaat intracommunautair geleverd aan X, dus zonder buitenlandse btw. X vraagt in Nederland niet om uitreiking van een incidentele btw-aangifte en hij geeft zodoende geen intracommunautaire verwerving (hierna: ICV) aan.
De inspecteur is van mening dat X btw is verschuldigd ter zake van de niet aangegeven ICV, en stuurt X een naheffingsaanslag. X komt in bezwaar en stelt dat geen sprake is van een ICV omdat hij conform artikel 1a, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) jaarlijks voor minder dan € 10.000 aan goederen intracommunautair afneemt. X zou hierdoor geen ICV hebben verricht en geen verwervings-btw zijn verschuldigd.
Vraag
Verricht vrijgestelde ondernemer X een ICV in Nederland indien hij zijn btw-identificatienummer verstrekt aan de leverancier, ondanks dat hij jaarlijks voor minder dan € 10.000 aan goederen intracommunautair afneemt?
Antwoord
Ja, vrijgestelde ondernemer X verricht een ICV in Nederland indien hij zijn btw-identificatienummer verstrekt aan de leverancier, ondanks dat hij jaarlijks voor minder dan € 10.000 aan goederen intracommunautair afneemt.
Beschouwing
Vrijgestelde ondernemer X verricht een ICV in Nederland indien hij zijn btw-identificatienummer verstrekt aan de leverancier, ondanks dat hij jaarlijks voor minder dan € 10.000 aan goederen intracommunautair afneemt.
Op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB 1968 wordt btw geheven ter zake van de ICV van goederen in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer. Artikel 1a, tweede lid, Wet OB 1968 bepaalt – kortweg – dat het voorgaande niet van toepassing is op de ICV van goederen door vrijgestelde ondernemers die jaarlijks voor minder dan € 10.000 aan goederen verwerven. Op grond van artikel 1a, derde lid, Wet OB 1968 kan de ondernemer de inspecteur verzoeken om de € 10.000 grens op hem niet van toepassing te doen zijn.
Artikel 4 van de Uitvoeringsverordening (EU) No. 282/2011 (hierna: UVO) bepaalt dat de vrijgestelde ondernemer die ter zake van de ICV zijn btw-identificatienummer meedeelt aan de leverancier, geacht wordt gebruik te hebben gemaakt van het keuzerecht zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van de btw-richtlijn, dat door Nederland is geïmplementeerd in het hiervoor genoemde derde lid van artikel 1a Wet OB 1968. Uitvoeringsverordeningen hebben rechtstreekse werking in alle EU-lidstaten.
Nu vrijgestelde ondernemer X slechts voor € 1.000 aan goederen heeft verworven uit een andere EU-lidstaat, en daarmee dus ruim onder de grens van € 10.000 per jaar blijft, verricht X in beginsel geen ICV in Nederland. Op grond van artikel 4 van de (rechtstreeks werkende) UVO wordt X echter, door het meedelen van zijn btw-identificatienummer aan de leverancier, geacht gebruik te hebben gemaakt van het keuzerecht zoals dat door Nederland is geïmplementeerd in artikel 1a, derde lid, Wet OB 1968. Hierdoor is de uitzondering van het tweede lid van dat artikel niet meer van toepassing en is X op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel b, Wet OB 1968 btw verschuldigd wegens de ICV van de goederen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat X ook op grond van artikel 37b Wet OB 1968 btw zou zijn verschuldigd ter zake van de ICV. Dit omdat in de EU-lidstaat van de leverancier wordt gehandeld alsof in Nederland wel sprake is van een ICV (zie Kamerstukken II 1992/93, 22 712, nr. 9, p. 9).