KG:024:2023:6 Inkoopoverschot en toepassing inhoudingsvrijstelling op de deelnemingsdividenden
Publicatiedatum 22-03-2023, 15:03 | Laatste update 31-03-2023, 9:50 |
Aanleiding
Een beleggingsinstelling in de zin van artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) maakt gebruik van de regeling van artikel 3, vierde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB). Aan het einde van het kalenderjaar heeft de vennootschap een inkoopoverschot omdat zij meer aandelen heeft ingekocht dan in het economisch verkeer gebracht.
Vraag
Mag op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, Wet DB inhouding van dividendbelasting achterwege blijven op het inkoopoverschot van artikel 3, vierde lid, Wet DB voor zover er gedurende het kalenderjaar aandelen zijn ingekocht van aandeelhouders die in aanmerking komen voor toepassing van die vrijstelling?
Antwoord
Nee, op een opbrengst als gevolg van een inkoopoverschot in de zin van artikel 3, vierde lid, tweede volzin, Wet DB mag inhouding van dividendbelasting op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, Wet DB niet achterwege blijven.
Beschouwing
Beleggingsinstellingen stabiliseren de koers van eigen aandelen door deze in te kopen en weer in het economisch verkeer te brengen. Een inkoop van eigen aandelen leidt op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB in beginsel tot heffing van dividendbelasting. Volgens artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB behoort tot de opbrengst namelijk hetgeen ter gelegenheid van inkoop van aandelen, anders dan tijdelijke belegging, wordt uitgekeerd boven de gemiddelde waarde van het op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal.
In artikel 3, vierde lid, Wet DB is voor beleggingsinstellingen in de zin van artikel 1:1 Wft een tegemoetkoming opgenomen. De inkopen van een beleggingsinstelling worden, tenzij de inkoop terstond wordt aangemerkt als een inkoop in de zin van het eerste lid, onderdeel a, Wet DB, gedurende het kalenderjaar geacht te zijn ingekocht ter tijdelijke belegging. Deze inkopen zijn dus niet aan te merken als opbrengst in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB.
Indien aan het einde van het kalenderjaar per saldo meer aandelen ter tijdelijke belegging zijn ingekocht dan in het economische verkeer gebracht, dan worden op basis van de tweede volzin van artikel 3, vierde lid, Wet DB de meer ingekochte aandelen geacht een inkoop van aandelen te zijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a Wet DB.
Als inkoopprijs geldt dan de gemiddelde waarde in het economische verkeer van de aandelen die als tijdelijke belegging zijn aangemerkt. Voor zover deze inkoopprijs meer bedraagt dan het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal vormt dit een opbrengst voor de dividendbelasting op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB.
Relatie met artikel 4 Wet DB
Indien gedurende een kalenderjaar een inkoop van aandelen plaatsvindt waarop inhouding van dividendbelasting achterwege mag blijven op grond van artikel 4, eerste lid, Wet DB, dan heeft de beleggingsinstelling twee mogelijkheden.
De eerste mogelijkheid is dat de inhoudingsplichtige de inkoop terstond aanmerkt als inkoop in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB. In dat geval mag de inhoudingsplichtige inhouding achterwege laten op grond van artikel 4, eerste lid, Wet DB. Deze inkoop telt dan aan het einde van het kalenderjaar ook niet mee voor de bepaling of sprake is van een inkoopoverschot in de zin van artikel 3, vierde lid, tweede volzin, Wet DB.
De tweede mogelijkheid is dat de inhoudingsplichtige er niet terstond voor kiest om de inkoop aan te merken als inkoop in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB. In dat geval wordt de inkoop aangemerkt als tijdelijke belegging. In een dergelijk geval is dus geen sprake van een (belastbare) opbrengst in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB. De inhoudingsvrijstelling van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, Wet DB is dus ook niet van toepassing op die inkoop. Aan het einde van het jaar telt de inkoop wel mee voor de vaststelling van een eventueel inkoopoverschot.
Dit inkoopoverschot is echter niet te relateren aan individuele inkopen of aandeelhouders. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het feit dat de inkoop aan het einde van het kalenderjaar geacht wordt plaats te hebben gevonden tegen de gemiddelde waarde in het economische verkeer van de in de loop van het kalenderjaar als tijdelijke belegging ingekochte aandelen.