Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:051:2022:9 Gevolgen trouwen in beperkte gemeenschap van goederen en aankoop nieuwe woning met verschillende eigenwoningverledens

Aanleiding

De man heeft een eigen woning en een eigenwoningschuld. De vrouw heeft in het verleden 16 jaar een bestaande eigenwoningschuld van € 120.000 gehad en heeft deze bij de verkoop van haar woning volledig afgelost. Vervolgens is de vrouw gaan huren, totdat ze bij de man is ingetrokken.

Op 1 januari 2021 trouwen de man en de vrouw in beperkte gemeenschap van goederen. De man verkoopt op 1 januari 2022 zijn woning. Op het moment van verkoop is de waarde van de woning € 250.000 en bedraagt de eigenwoningschuld van de man € 150.000, met een resterende looptijd van 315 maanden. De man realiseert bij verkoop van de woning een eigenwoningreserve van € 100.000. Daarnaast heeft de man een aflossingsstand van € 150.000 met een resterende looptijd van 315 maanden.

De man en de vrouw kopen vervolgens gezamenlijk een nieuwe woning van € 350.000 en financieren deze aankoop gezamenlijk met een annuïtaire schuld van € 250.000.

Vraag

Kwalificeert de schuld voor de aankoop van de nieuwe woning van € 250.000 voor de man en de vrouw als eigenwoningschuld en zo ja, hoe lang is de rente voor ieder aftrekbaar?

Antwoord

De eigenwoningschuld van de man met betrekking tot de aankoop van de nieuwe woning bedraagt € 125.000, waarbij:

  • voor € 62.500 een resterende aflos- en renteaftrektermijn van 315 maanden geldt; en
  • voor € 62.500 een resterende aflos- en renteaftrektermijn van 360 maanden.

De eigenwoningschuld van de vrouw met betrekking tot de aankoop van de nieuwe woning bedraagt € 125.000, waarbij:

  • voor € 62.500 een resterende aflostermijn van 315 maanden geldt, de renteaftrek vervalt na 168 maanden; en
  • voor € 62.500 een resterende aflostermijn van 360 maanden geldt, de renteaftrek vervalt voor € 57.500 na 168 maanden en voor € 5.000 na 360 maanden.

Beschouwing

1. Fiscale gevolgen trouwen in beperkte gemeenschap van goederen in 2021

Omdat de man en de vrouw trouwen in beperkte gemeenschap van goederen, blijven de bezittingen en schulden die de man en de vrouw vóór het huwelijk hadden, privé. Dat betekent dat de woning en de eigenwoningschuld van de man na het trouwen tot zijn privévermogen blijven behoren.

2. De man verkoopt zijn woning in 2022

Eigenwoningreserve

De man heeft na de verkoop van zijn eigen woning op basis van artikel 3.119aa, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting IB 2001 (hierna: Wet IB 2001) een eigenwoningreserve van € 100.000.

Aflossingsstand

De man heeft na de verkoop van zijn eigen woning op basis van artikel 3.119d, eerste lid, Wet IB 2001 een aflossingsstand van € 150.000, met een resterende looptijd van 315 maanden.

3. Gezamenlijke aankoop woning in 2022

Maximale eigenwoningschuld (artikel 3.119a, tiende lid, Wet IB 2001 (wettekst 2022))

De maximale eigenwoningschuld van de man bedraagt € 75.000 (€ 175.000 – € 100.000) en die van de vrouw € 175.000. Gezamenlijk is dat € 250.000 en gelijk aan de verwervingsprijs van de woning verminderd met de eigenwoningreserve waar de man en de vrouw rekening mee moeten houden (€ 350.000 – € 100.000). De man heeft feitelijk een schuld van € 125.000 bij een maximale eigenwoningschuld van € 75.000 en de vrouw heeft feitelijk een schuld van € 125.000 bij een maximale eigenwoningschuld van € 175.000.

Op grond van het met ingang van 1 januari 2022 ingevoerde artikel 3.119a, tiende lid, Wet IB 2001 wordt voorkomen dat de man en de vrouw vanwege de eigenwoningreserve van de man worden geconfronteerd met een niet-beoogde renteaftrekbeperking. Dit betekent dat op gezamenlijk niveau wordt bezien welke maximale eigenwoningschuld de man en vrouw gezamenlijk mogen aangaan. Door de man de resterende ruimte van de maximale eigenwoningschuld van de vrouw te laten benutten – te weten € 50.000 – hebben zij ieder een eigenwoningschuld van € 125.000, hetgeen overeenkomt met de maximale eigenwoningschuld die zij gezamenlijk mogen hebben. Zie Kamerstukken II 2021/22, 35928, nr. 3)

Aflostermijn (artikel 3.119c, vierde en vijfde lid en artikel 3.119d Wet IB 2001 (wettekst 2022))

De man heeft een aflossingsstand van € 150.000, met een resterende looptijd van 315 maanden. Op basis van artikel 3.119d, vierde lid, Wet IB 2001 is het voldoende, als de man gezamenlijk met de vrouw voor een bedrag van € 125.000 – het aandeel van de man in de totale schuld – een schuld heeft waarvoor een aflostermijn van 315 maanden geldt. De man heeft de aflossingsstand dan toegepast en deze wordt op basis van artikel 3.119d, derde lid, Wet IB 2001 afgeboekt tot € 25.000 voor 315 maanden. Deze resterende € 25.000 voor 315 maanden blijft van de man. Voor het meerdere van € 125.000 geldt een nieuwe aflostermijn van 360 maanden.

De al verstreken looptijden van schulden die onder het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden vallen en schulden die onder het oude recht vallen, komen op basis van artikel 3.119c, vierde lid, Wet IB 2001 niet in mindering op de maximale termijn van 360 maanden, waarbinnen de schuld moet worden afgelost.

Dit betekent dat de man en de vrouw ieder:

  • een eigenwoningschuld van € 62.500 met een aflostermijn van 315 maanden hebben; en
  • een eigenwoningschuld van € 62.500 met een aflostermijn van 360 maanden hebben.

Renteaftrektermijn (artikel 3.119a, zesde lid, onderdeel e, juncto zevende lid, Wet IB 2001)

De onder het andere regime reeds verstreken periode van de 30-jaarstermijn komt wél in mindering op de periode waarover voor die nieuwe schuld recht op renteaftrek bestaat. De vrouw had een bestaande eigenwoningschuld, is deze kwalificatie op enig moment verloren en krijgt nu een eigenwoningschuld van € 125.000 die voor een bedrag van € 62.500 ten minste annuïtair in maximaal 315 maanden volledig moet worden afgelost en voor een bedrag van € 62.500 ten minste annuïtair in maximaal 360 maanden volledig moet worden afgelost. De vrouw heeft voor een bedrag van € 120.000 nog 14 jaar (168 maanden) recht op renteaftrek. Zoals hiervoor aangegeven, moet de vrouw voor het bepalen van de maximale renteaftrektermijn voor de nieuwe schuld rekening houden met de door haar al genoten renteaftrektermijn over de bestaande eigenwoningschuld. Hierdoor loopt voor de vrouw de aflostermijn en de renteaftrektermijn dus voor een bedrag van € 120.000 uit elkaar. Voor het resterende bedrag van € 5.000 heeft zij een aflos- en renteaftrektermijn van 360 maanden.

Deel deze pagina