Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:210:2023:1 Koepelvrijstelling; cost plus

Aanleiding

Belanghebbende (hierna: X) is een samenwerkingsverband/koepelorganisatie in de vorm van een besloten vennootschap. De koepelleden zijn de aandeelhouders van X.

De vergoeding die X in het kader van de samenwerkingsovereenkomst in rekening brengt aan de koepelleden is gebaseerd op een kostprijs-plus-model. Dit model is als volgt opgebouwd:

Kostprijs eigen organisatie + ingekochte diensten. Op de kostprijs eigen organisatie wordt een opslag van 5% doorberekend aan de koepelleden. Op de kostprijs van de ingekochte diensten wordt geen opslag doorberekend.

Met deze kostenopslag wordt beoogd te voldoen aan de voorwaarden van artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) en wordt winst gegenereerd. De kostenopslag wordt gedeeltelijk gebruikt om de door X verschuldigde Vpb aan de leden te berekenen en om reserves, zoals een investeringsreserve, te vormen.

Vraag

Is artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel u, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) van toepassing wanneer X bij het vorderen van het aandeel in de gezamenlijke uitgaven aan haar leden een maandelijkse vergoeding factureert waarin de kostenopslag is verwerkt?

Antwoord

Nee, artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel u, van de Wet OB 1968 is niet van toepassing wanneer X bij het vorderen van het aandeel in de gezamenlijke uitgaven aan haar leden een maandelijkse vergoeding factureert waarin de kostenopslag is verwerkt. Omdat in de opslag een winstcomponent is verwerkt, wordt meer gevorderd dan het precieze aandeel in de gezamenlijke uitgaven.

Beschouwing

Artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel u, van de Wet OB 1968 is niet van toepassing wanneer X bij het vorderen van het aandeel in de gezamenlijke uitgaven aan haar leden een maandelijkse vergoeding factureert waarin de kostenopslag is verwerkt. In casu wordt de kostenopslag gedeeltelijk gebruikt om de door X verschuldigde Vpb aan de leden te berekenen en om reserves, zoals een investeringsreserve, te vormen. Daarnaast is een winstcomponent in de opslag verwerkt waardoor er  meer wordt gevorderd dan het precieze aandeel in de gezamenlijke uitgaven.

Om de genoemde vrijstelling te mogen toepassen gelden cumulatief de volgende voorwaarden:

  • Het gaat om diensten die een koepel verricht aan leden die prestaties verrichten die zijn vrijgesteld of waarvoor ze geen ondernemer zijn.
  • De diensten van de koepel zijn rechtstreeks nodig voor het verrichten van voornoemde prestaties.
  • De koepel mag van de leden slechts terugbetaling vorderen van hun aandeel in de gezamenlijke uitgaven.
  • De vrijstelling mag niet leiden tot verstoring van de concurrentie.

Artikel 8b Wet Vpb 1969 vereist dat gelieerde lichamen hun fiscale winst bepalen alsof bij onderlinge rechtsverhoudingen zakelijke voorwaarden zouden zijn overeengekomen. Hierbij staat het partijen vrij een correctie in commerciële boekhoudkundige zin, dan wel slechts in fiscale boekhoudkundige zin te verwerken.

Een koepelorganisatie heeft bij de fiscale winstbepaling de keus om de kostenopslag daadwerkelijk in rekening te brengen aan de leden, of deze enkel als winstcorrectie in aanmerking te nemen. Als de 5% kostenopslag wordt doorberekend aan de leden wordt, wanneer op grond van de voorschriften inzake de directe belastingen een louter forfaitaire kostenopslag wordt betaald, er meer gevorderd dan de terugbetaling van het precieze aandeel in de gezamenlijke uitgaven, waardoor niet wordt voldaan aan één van de voorwaarden voor toepassing van de koepelvrijstelling.[voetnoot 1]

Door de kostenopslag wordt door de koepel winst gegenereerd, waarover vennootschapsbelasting is verschuldigd. Dit is zowel het geval bij verwerking in commerciële boekhoudkundige zin als alleen in fiscale boekhoudkundige zin. Indien de vennootschapsbelasting wordt doorberekend vormt dit een onderdeel van de gezamenlijke uitgaven. Het gaat immers om algemene bedrijfskosten die voor de koepelorganisatie onvermijdelijk zijn.

Indien en voor zover de kostenopslag wordt doorberekend en wordt gebruikt om reserves op te bouwen die uitsluitend worden aangewend voor toekomstige gezamenlijke uitgaven, staat dit de toepassing van de vrijstelling niet in de weg als deze reserves nodig zijn om ook in de toekomst de vrijgestelde prestaties te kunnen verrichten. In die situatie kan de opslag voor dat deel als gezamenlijke uitgave in aanmerking worden genomen. De reserveringen maken het immers mogelijk uitgaven toe te rekenen aan meerdere jaren. De beoordeling of hiervan sprake is moet uit de feiten en omstandigheden blijken en is aan de inspecteur.

Voetnoot

[Voetnoot 1, terug naar tekst] Zie ook de visie van A-G Kokott in de zaak C-326/15 (ECLI:EU:C:2017:145), punt 52.

Deel deze pagina