Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:212:2022:7 Moment van betalen bij financial lease en bedrag waarvoor investeringsfaciliteiten gelden. Artikelen 3.35, 3.41 en 3.42a Wet IB 2001.

Aanleiding

Een ondernemer sluit een financial lease contract met een leasemaatschappij in verband met de aanschaf van een milieuvriendelijke auto van € 40.000. Het contract heeft een looptijd van 5 jaar. De ondernemer betaalt maandelijks € 750; in totaal betaalt hij € 45.000. De auto komt in aanmerking voor willekeurige afschrijving (hierna: VAMIL) en/of milieu-investeringsaftrek (hierna: MIA). Voor het jaar waarin deze faciliteiten benut kunnen worden is van belang wanneer de auto geacht kan worden te zijn betaald.

Vraag

Wanneer is het moment van betalen bij een financial leaseovereenkomst en voor welk bedrag bestaat recht op MIA en VAMIL?

Antwoord

Het moment van betalen bij een financial-leaseovereenkomst is het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten. Er bestaat recht op de MIA en VAMIL voor zover er sprake is van een investering, in dit geval derhalve voor € 40.000. Voor de vergoeding die verschuldigd is vanwege de betaling in maandelijkse leasetermijnen bestaat geen recht op MIA en VAMIL.

Beschouwing

Bij financial lease staat de financiering van het leaseobject centraal. De lessor financiert het leaseobject en stelt de lessee in staat dit te gebruiken. De lessee betaalt het door de lessor geïnvesteerde bedrag, vermeerderd met rente, kosten en winstopslag van de lessor, gedurende de looptijd van het lease contract in termijnen terug. Voor meer informatie wordt verwezen naar het besluit inzake leasing.

In het kader van het bovenstaande komt de vraag op wanneer het moment van betalen zich voordoet indien een financial lease contract wordt aangegaan: gedurende de betaling van de termijnen of bij het aangaan van het contract?

De uitspraak van Hof Den Haag van 18 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3455, is bij de beantwoording van deze vraag relevant. Daaruit volgt dat voor het begrip betalen in artikel 3.35 Wet IB 2001 dient te worden aangesloten bij de civielrechtelijke betekenis daarvan. In de daar voorliggende zaak werd de aanbetaling, die in het kader van de koop van de economische eigendom van een schip was overeengekomen, middels een lening voldaan, welke lening was gefinancierd bij de verkoper van het schip. De verkoper boekte het bedrag van de lening over op de bankrekening van de koper onder de noemer ‘lening’, terwijl de koper op diezelfde dag het bedrag terugboekte naar de bankrekening van de verkoper onder de noemer ‘aanbetaling’ (kasrondje). Het Hof kwam onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van artikel 3.35 Wet IB 2001 en zijn voorloper artikel 10, lid 3, Wet IB 1964 tot het oordeel dat financiering met vreemd vermogen niet eraan in de weg staat dat is voldaan aan het betalingscriterium van artikel 3.35 Wet IB 2001(MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 108 en Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 1974-1975, 13428, nr. 7, p. 3-4). Het door de verkoper en koper gemaakte kasrondje leidde ertoe dat civielrechtelijk sprake was van een betaling. Daarnaast oordeelde het Hof dat geen aanknopingspunt kon worden gevonden voor de stelling van de inspecteur dat van betaling in de zin van artikel 3.35 Wet IB 2001 slechts sprake kan zijn indien het betaalde bedrag het vermogen van de onderneming onherroepelijk heeft verlaten.

Bij financial lease vindt weliswaar geen kasrondje plaats zoals in voornoemde uitspraak – er is sprake van verrekening (met gesloten beurzen) waarbij tegelijkertijd een schuld ontstaat – maar dit staat er niet aan in de weg om een betaling in de zin van artikel 3.35 Wet IB 2001 te constateren. Het moment van betalen bij een financial lease contract is derhalve het moment waarop het contract wordt gesloten.

Het bovenstaande geldt  onverkort voor de KIA (artikel 3.41 Wet IB 2001), nu daarvoor hetzelfde betalingscriterium geldt als voor de MIA en VAMIL, zie artikelen 3.42a en 3.44 Wet IB 2001. Ten aanzien van de vraag voor welk bedrag recht bestaat op de KIA/MIA/VAMIL geldt dat deze faciliteiten enkel geclaimd kunnen worden voor de investering die wordt gedaan in het bedrijfsmiddel. In casu betreft dit een bedrag van € 40.000. Het meerdere ad € 5.000 (totale betaling gedurende looptijd van € 45.000 minus de aanschafprijs van de auto van € 40.000) heeft betrekking op de financiering van het bedrijfsmiddel (de rente, kosten en winst van de lessor) en daarvoor gelden de KIA/MIA/VAMIL niet.

Deel deze pagina