Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:206:2023:5 Een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte is een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht

Aanleiding

Met betrekking tot de uitstelregeling voor belastingconsulenten (beconregeling) is de vraag opgekomen of een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte kwalificeert als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Vraag

Is een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte ex artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb?

Antwoord

Ja. Een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte is een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb.

Beschouwing

Inleiding

In artikel 9, eerste lid, AWR is voor de aanslagbelastingen geregeld binnen welke termijn aangifte moet worden gedaan:

“1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.”

Op basis van artikel 9, tweede lid, AWR, kan de inspecteur aangiftetermijn verlengen:

“2. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen. Hij kan aan de verlenging voorwaarden verbinden, onder meer dat vóór een door hem te bepalen datum op bij ministeriële regeling te bepalen wijze gegevens voor het opleggen van een voorlopige aanslag worden verstrekt.”

Verlenging van de aangiftetermijn vindt uitsluitend plaats op verzoek van een belastingplichtige (Kamerstukken II 1955/56, 4080, nr. 5, p. 7). Centraal staat de vraag of zo’n verzoek om uitstel voor het doen van aangifte, kwalificeert als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb.

Begrip ‘aanvraag’

In artikel 1:3, derde lid, Awb, is een definitie gegeven van het begrip ‘aanvraag’:

“3.  Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.”

Begrip ‘besluit’

Aangezien een aanvraag enkel betrekking kan hebben op een besluit, is van belang te bepalen wat onder een besluit moet worden verstaan. De definitie van het begrip ‘besluit’ staat in artikel 1:3, eerste lid, Awb:

“1. Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.”

Het begrip besluit omvat ook de beschikking, aldus art. 1:3, tweede lid, Awb:

“2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.”

De beslissing op een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte

Voor de beantwoording van de vraag of een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte moet worden gezien als een aanvraag, moet worden vastgesteld of de beslissing op een verzoek om uitstel kwalificeert als een besluit in de zin van de Awb.

In de memorie van antwoord van de Awb (Kamerstukken II 1990/91, 21221, nr. 5, p. 37) staat hierover het volgende vermeld:

“2.25. c. Begrip aanvraag:

– Zijn kwijtscheldingsverzoeken, verzoeken om betalingsuitstel en verzoeken om uitstel voor het indienen van een aangifte, T-biljetten, verzoeken om toepassing van de fiscale eenheid in de Vpb aanvragen in de zin van de Awb?

2.25. Voor de beantwoording van de vraag of kwijtscheldingsverzoeken, verzoeken om betalingsuitstel en dergelijke te beschouwen zijn als aanvraag in de zin van de Awb, moet eerst worden ingegaan op de reikwijdte van het beschikkingsbegrip voor de belastingwetgeving. Beslissingen die een onderdeel vormen van het vaststellen van een aanslag, zoals het accepteren van bepaalde aftrekposten of het toestaan van de overdracht van de basisaftrek voor de tarieftoepassing van de inkomstenbelasting, zijn niet zelf ook weer beschikkingen. Dat leidt ertoe dat ook verzoeken die betrekking hebben op een onderdeel van de besluitvormingsprocedure, niet zelfstandig te beschouwen zijn als aanvraag in de zin van de Awb, omdat het aanvraag-begrip rechtstreeks gekoppeld is aan het nemen van een besluit. (…)”

Uit de memorie van antwoord volgt dat alleen zelfstandige beslissingen aangemerkt kunnen worden als een besluit. Beslissingen die onderdeel uitmaken van een besluitvormingsprocedure zijn geen zelfstandige beslissingen en kunnen daarom geen besluit zijn. Dergelijke deelbeslissingen worden namelijk genomen ter voorbereiding op een andere (zelfstandige) beslissing. In de memorie van antwoord heeft de wetgever niet expliciet vermeld of de beslissing op een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte moet worden gezien als een deelbeslissing of als een zelfstandige beslissing. Uit de memorie van antwoord valt dus niet direct op te maken wat de wetgever precies voor ogen had.

Uit het arrest HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BI9261, kan echter worden opgemaakt dat de beslissing op een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte een zelfstandige beslissing is. De Hoge Raad overwoog het volgende:

“3. Beoordeling van het middel

-3.1. Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof (in onderdeel 5.8 van zijn uitspraak) dat voor belanghebbende niet duidelijk kenbaar was dat uitstel was verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar (2000).

-3.2. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de Inspecteur bij brief van 2 september 2003 belanghebbendes gemachtigde heeft meegedeeld dat ‘indertijd (…) uitstel is verleend voor de indiening van de aangiften’. Het Hof heeft (in onderdeel 5.3) – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat door belanghebbendes toenmalige consulent om uitstel voor het indienen van belanghebbendes aangifte is verzocht. De zojuist aangehaalde mededeling moet worden aangemerkt als bekendmaking – als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht – van het besluit tot het verlenen van het gevraagde uitstel. Nu voorts die mededeling is gedaan vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 11, lid 3, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zodat de rechtszekerheid van de belastingplichtige die de wetgever met artikel 11, lid 3, op het oog heeft is gewaarborgd, is ‘s Hofs door het middel bestreden oordeel onjuist.

Het middel slaagt derhalve. ‘s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.”

De Hoge Raad merkt de mededeling waarin uitstel wordt verleend aan als de  bekendmaking van een besluit zoals bedoeld artikel 3:41 Awb. De Hoge Raad is dus van oordeel dat de beslissing op een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte een besluit is.

Conclusie

De beslissing op een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte is een besluit in de zin van de Awb. Een belastingplichtige die verzoekt om uitstel, verzoekt de inspecteur dus om een besluit te nemen. Daarmee kan worden geconcludeerd dat een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb.

Voor de volledigheid merkt de kennisgroep op dat de beslissing op een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte een niet voor bezwaar vatbaar besluit is. In artikel 9 AWR staat namelijk niet dat de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking moet beslissen op een verzoek om uitstel voor het doen van aangifte.

Deel deze pagina