Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:063:2023:29 BOR en verwerping: toepassing artikel 30 SW 1956

Aanleiding

Een erflater is weduwnaar en heeft drie kinderen. Hij heeft in zijn testament bepaald dat zijn drie kinderen (enig) erfgenaam zijn en hij heeft aan twee van de drie zijn IB-onderneming tegen inbreng van de waarde gelegateerd. De legaten worden verworpen, zodat de onderneming naar alle drie de erfgenamen vererft.

Vraag

Is artikel 30 van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) van toepassing als vanwege het verwerpen van een legaat meer verkrijgers een beroep op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet (hierna: BOR) kunnen doen?

Antwoord

Ja, artikel 30 SW 1956 is van toepassing, omdat de strekking van dat artikel is dat niet minder belasting wordt geheven dan zonder verwerping verschuldigd zou zijn. Hierbij wordt gekeken naar de verschuldigde erfbelasting over de gehele nalatenschap, met en zonder verwerping.

Beschouwing

Artikel 30 SW 1956 heeft als doel om te voorkomen dat door verwerping of het afstand doen van rechten minder erfbelasting is verschuldigd. Artikel 4:201, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt:

“Een legaat wordt verkregen zonder dat een aanvaarding nodig is, behoudens de bevoegdheid van de legataris om het legaat te verwerpen zolang hij het niet aanvaard heeft.”

Zowel verwerping van een legaat als verwerping van een nalatenschap vallen onder het begrip ‘verwerping’ van artikel 30, eerste lid, SW 1956.

In artikel 30, eerste lid, SW 1956 staat:

“Het bedrag van de belastingen ondergaat ten gevolge van (…) geen vermindering.”

Hierbij moet gekeken worden naar de verschuldigde erfbelasting over de gehele nalatenschap. De verschuldigde belasting door alle verkrijgers zonder verwerping of afstand doen, wordt vergeleken met de verschuldigde belasting door alle verkrijgers bij wel verwerping of afstand doen.

In deze casus worden de legaten verworpen, waardoor de onderneming naar alle drie de erfgenamen vererft. Vanwege de toepassing van de BOR bij de drie kinderen, is er in dat geval minder erfbelasting verschuldigd dan in de situatie waarin alleen de twee legatarissen een beroep op toepassing van de BOR konden doen.

Onjuist is de opvatting dat artikel 30 SW 1956 alleen van toepassing is als degene die verwerpt of afstand doet, zonder het verwerpen of afstand doen meer belasting zou zijn verschuldigd. In de casus zijn de legatarissen, vanwege de BOR-vrijstelling, zowel voor als na de verwerping geen of minder erfbelasting verschuldigd. De hoogte van de verkrijging per verkrijger blijft ondanks de verwerping gelijk. Dit aangezien het een legaat tegen inbreng betreft. De verschuldigde belasting over de gehele nalatenschap is door de verwerping en de toepassing van de BOR minder. Uit de wetsgeschiedenis blijkt nergens dat de wetgever een beperkte werking van artikel 30 SW voor ogen heeft, dus dat artikel 30 SW alleen van toepassing is als de legatarissen zonder de verwerping (meer) belasting waren verschuldigd.

Ter informatie!  De vraag en het antwoord laten zich het beste illustreren aan de hand van de casus, uitgewerkt in cijfers:

De nalatenschap van erflater bevat ondernemingsvermogen van 120, overig vermogen 30 en schulden 90. Het saldo van de nalatenschap bedraagt dus 60. Het erfdeel per kind bedraagt 20. Het legaat tegen inbreng heeft geen effect op de hoogte van de verkrijging. De BOR-vrijstelling zonder verwerping bedraagt 83% van 120 x ½ = 49,8 per legataris. De verkrijgingen van beide legatarissen zijn derhalve onbelast (erfdeel van 20 minus vrijstelling van 49,8 is negatief). De derde erfgenaam ontvangt een belaste verkrijging van 20, waarover (stel) 2 aan erfbelasting is verschuldigd. De BOR-vrijstelling na verwerping bedraagt 83% van 120 x 1/3 = 33,2 per kind. Nu is zowel de verkrijging van de (voormalige) legatarissen als die van de derde erfgenaam onbelast. Er is daarom in beginsel geen erfbelasting verschuldigd, maar artikel 30 SW 1956 zorgt er voor dat er toch wordt geheven. Op grond van artikel 36 SW 1956 wordt geheven bij de verkrijger.[voetnoot 1] Dat is hier de derde erfgenaam, bij deze wordt 2 aan erfbelasting geheven.

Voetnoten

[voetnoot 1, terug naar tekst] Zie ook artikel 42 SW 1956.

Deel deze pagina