KG:063:2022:5 Artikel 21, achtste lid SW. Quasi wettelijke verdeling en verhuurde woning aan kinderen.
Publicatiedatum 12-12-2022, 16:14 | Laatste update 28-03-2023, 15:50 |
Aanleiding
Moeder overlijdt in 2021. Vader en drie kinderen zijn erfgenamen, ieder voor 1/4de deel. Tot de nalatenschap behoren twee verhuurde woningen. De woningen worden verhuurd aan twee van de drie kinderen. De quasi-wettelijke verdeling wordt zo uitgevoerd dat de verhuurde woningen door vader (als afwikkelingsbewindvoerder) worden toebedeeld aan het hurende kind.
Woning 1, verhuurd aan kind 1, WOZ € 200.000, stel leegwaarderatio 78%.
Woning 2, verhuurd aan kind 2, WOZ € 200.000, stel leegwaarderatio 85%.
Vraag
Is artikel 21, achtste lid, laatste volzin, Successiewet 1956 (hierna: SW) van toepassing bij een quasi wettelijke verdeling van een nalatenschap, als tot de nalatenschap een woning hoort die wordt toegedeeld aan het kind dat de woning huurt?
Antwoord
Ja, maar alleen ter grootte van het erfdeel van het kind.
In een testament met een quasi-wettelijke verdeling wordt de wettelijke verdeling buiten toepassing verklaard. Op het moment van overlijden ontstaat derhalve een onverdeelde boedel, waarin de erfgenamen ter grootte van hun erfdeel een aandeel verkrijgen. Met de verdeling op grond van de quasi wettelijke verdeling wordt voor de erfbelasting geen rekening gehouden. De waarde van de verkrijgingen wordt bepaald met toepassing van de waarderingsbepalingen van de SW. Voor het kind dat een verkregen woning huurt betekent dit dat op grond van artikel 21, achtste lid, laatste volzin, SW over zijn onverdeeld aandeel in die woning de waardedruk van de leegwaarderatio niet van toepassing is.
Beschouwing
Uitwerking situatie van de casus
Omdat de wettelijke verdeling buiten toepassing is verklaard, staat voor de toepassing van de SW de onverdeeldheid centraal. Op grond van HR 2 januari 1903, PW 9536[voetnoot1] wordt immers voor de heffing van erfbelasting geen rekening gehouden met de verdeling door (één van) de erfgenamen. Dit resulteert per verkrijger in een verkrijging van 1/4 onverdeeld aandeel in alle goederen van de nalatenschap.
Kind 1 en 2 verkrijgen door de wijze waarop de quasi-wettelijke verdeling wordt uitgevoerd beiden de woning die zij zelf reeds bewoonden (na de verdeling eindigt de huur). Echter voor de SW verkrijgen ze krachtens erfrecht beiden slechts 1/4 deel van de woning die zij zelf bewonen. Op dat gedeelte is op grond van de laatste volzin van artikel 21, achtste lid, SW de leegwaarderatio niet van toepassing.
Cijfermatig betekent dit het volgende:
Waarde woning 1 voor de berekening van de verkrijging van kind 1:
0,25 * € 200.000 = € 50.000
Waarde woning 1 voor berekening van de verkrijging van vader, kind 2 en kind 3 – per persoon -:
0,25 * 0,78 * € 200.000 = € 39.000
Waarde woning 2 voor de berekening van de verkrijging van kind 2:
0,25 * € 200.000 = € 50.000
Waarde woning 2 voor de berekening van de verkrijging van vader kind 1 en kind 3 – per persoon -:
0,25 * 0,85 * € 200.000 = € 42.500
Toelichting
De wettelijke verdeling kan binnen drie maanden na het overlijden ongedaan worden gemaakt, waardoor met terugwerkende kracht tot aan het overlijden van de erflater een onverdeeldheid ontstaat. In de praktijk vindt men deze driemaandstermijn te kort. Mede daarom is als alternatief de quasi-wettelijke verdeling ontwikkeld. Dat is een testamentvorm waarbij de wettelijke verdeling buiten toepassing wordt verklaard. De langstlevende en de kinderen worden als erfgenaam benoemd en de langstlevende wordt doorgaans aangewezen als afwikkelingsbewindvoerder. Vervolgens wordt in het testament aan de langstlevende de last opgelegd om de nalatenschap te verdelen als ware er een wettelijke verdeling, tenzij de langstlevende een andere verdeling wenst.
Bij een quasi-wettelijke verdeling vindt – anders dan bij de wettelijke verdeling – pas na het overlijden de verdeling plaats. Bij het overlijden van de erflater ontstaat derhalve een onverdeeldheid. De daaropvolgende verdeling heeft op de verschuldigde erfbelasting geen invloed. Dit volgt uit de vaste jurisprudentie dat voor de erfbelasting geen rekening wordt gehouden met de verdeling van de nalatenschap door (of met andere handelingen van) de erfgenamen (HR 2 januari 1903, PW 9536). Daarom wordt een quasi-wettelijke verdeling voor de toepassing van de SW in beginsel niet hetzelfde behandeld als een wettelijke verdeling. Dit geldt ook als de langstlevende de nalatenschap (volledig) zou verdelen alsof de wettelijke verdeling van toepassing is. De hoogte van de verkrijging van de erfgenamen uit de nalatenschap wordt berekend aan de hand van het onverdeeld aandeel in de goederen en schulden van de nalatenschap.
NB: De wetgever heeft artikel 10, vijfde lid, SW wel van een gelijkstelling van de quasi-wettelijke verdeling met de wettelijke verdeling voorzien (zie Kamerstukken II, 2008/2009, 31930, nr. 9, p. 35-36). Daarnaast is in artikel 1, derde lid, SW een soortgelijke gelijkstelling opgenomen voor overeengekomen rente (zie Kamerstukken I 2009-2010, 31930, nr. D, p. 22). Deze gelijkstellingen gelden alleen voor de toepassing van de betreffende wettelijke bepaling.
Voetnoten
[voetnoot1, terug naar tekst] Rechtsoverweging uit HR 2 januari 1903, PW 9536: “Dat volgens de wet de rechten van den fiscus alleen en uitsluitend bepaald worden naar toestanden, die op het oogenblik van overlijden in werkelijkheid bestaan”.