KG:003:2022:18 Dividenduitkering onder een ontbindende voorwaarde en toepassing artikel 4.12a van de Wet inkomstenbelasting 2001
Publicatiedatum 23-03-2023, 13:35 | Laatste update 23-03-2023, 13:35 |
Aanleiding
Erflater is op 1 januari 2019 overleden. Tot de nalatenschap behoren alle aandelen in BV X. Deze aandelen vererven naar het kind van de erflater.
Belanghebbenden doen in verband hiermee een beroep op de doorschuifregeling van artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
Het kind (hierna: erfgenaam) wil gebruik maken van artikel 4.12a Wet IB 2001, kort gezegd het onbelast uitkeren van dividend, voor zover de doorschuifregeling niet kan worden toegepast en dus ter zake van de overgang krachtens erfrecht van de aandelen bij de erflater inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking wordt genomen. Vaststaat dat de erfgenaam niet binnen de termijn van 24 maanden van artikel 4.12a Wet IB 2001 uitsluitsel zal hebben over de toepassing van de doorschuifregeling van artikel 4.17a Wet IB 2001. Hierdoor is binnen die termijn niet duidelijk hoeveel inkomen uit aanmerkelijk belang ter zake van de overgang krachtens erfrecht van de aandelen bij de erflater in aanmerking is genomen.
BV X keert daarom in 2020 aan de erfgenaam een dividend uit onder een ontbindende voorwaarde. De ontbindende voorwaarde houdt in dat als bij de erflater ter zake van de overgang krachtens erfrecht van de aandelen een lager inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking wordt genomen dan waarvan werd uitgegaan bij de dividenduitkering, dan wordt het dividend verminderd tot het bedrag van het inkomen uit aanmerkelijk belang dat de erflater heeft genoten ter zake van de overgang krachtens erfrecht van de aandelen.
Eind 2022 staat vast dat de doorschuifregeling van toepassing is en dat geen inkomen uit aanmerkelijk belang bij de erflater in aanmerking wordt genomen. Hierdoor gaat de ontbindende voorwaarde in vervulling. De zoon betaalt eind 2022 het in 2020 ontvangen dividend terug aan BV X.
Vraag
Wat zijn de gevolgen voor de toepassing van artikel 4.12a Wet IB 2001 van een dividenduitkering onder de ontbindende voorwaarde dat het dividend wordt verminderd als bij de erflater ter zake van de overgang krachtens erfrecht van zijn aanmerkelijkbelangaandelen een lager inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking wordt genomen dan waarvan is uitgegaan bij de dividenduitkering?
Antwoord
Een dividenduitkering onder een ontbindende voorwaarde is een regulier voordeel dat in het jaar van betaling (in dit geval 2020) tot het inkomen uit aanmerkelijk belang van de zoon behoort. De zoon kan artikel 4.12a Wet IB 2001 niet toepassen, omdat bij de erflater ter zake van de overgang krachtens erfrecht van zijn aanmerkelijkbelangaandelen geen inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen. De terugbetaling in een later jaar (2022), is een negatief voordeel dat in dat jaar tot het inkomen uit aanmerkelijk belang behoort. Het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde heeft dus geen terugwerkende kracht.
Beschouwing
Reguliere voordelen die onder een ontbindende voorwaarde worden verkregen, worden direct in de inkomstenbelasting betrokken. Vindt een terugbetaling plaats als gevolg van het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde, dan vormt die terugbetaling een negatief regulier voordeel. Dat negatieve voordeel wordt in het jaar van terugbetaling in aanmerking genomen. Aan een ontbindende voorwaarde is geen terugwerkende kracht verbonden.
Omdat bij de erflater ter zake van de overgang krachtens erfrecht van zijn aanmerkelijkbelangaandelen geen inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen, kan geen gebruik worden gemaakt van de faciliteit van artikel 4.12a Wet IB 2001. Dit betekent dat de dividenduitkering bij de zoon in 2020 wordt belast als een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang. De terugbetaling van dit dividend als gevolg van het in vervulling gaan van de ontbindende voorwaarde, leidt in het jaar van terugbetaling (2022) tot een negatief regulier voordeel bij de zoon. De dividenduitkering onder ontbindende voorwaarde voorkomt dus niet dat de zoon in 2020 een regulier voordeel in aanmerking moet nemen.