KG:003:2023:12 Winstrechtverplichting en excessief lenen
Aanleiding
X is enig aandeelhouder van A BV. Deze vennootschap drijft een onderneming. De waarde in het economisch verkeer van deze onderneming bedraagt € 2.000.000.
A BV draagt de onderneming tegen een 4-jarig winstrecht over aan X, die deze onderneming gaat voorzetten in de vorm van een eenmanszaak. Het winstrecht is berekend aan de hand van de waarde in het economisch verkeer van de onderneming.
Vragen
- Valt de winstrechtverplichting onder het schuldenbegrip van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
- Zo ja, op welke wijze wordt bij een winstrechtverplichting het bedrag van de schulden bepaald?
Antwoorden
- Ja, de winstrechtverplichting valt onder het schuldenbegrip van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001.
- De winstrechtverplichting is gebaseerd op de waarde in het economisch verkeer van de onderneming. Deze waarde geldt als nominale waarde in de zin van artikel 4.14a, vierde lid, Wet IB 2001.
Beschouwing vraag 1
Op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 wordt voor het bovenmatige deel van de schulden die de belastingplichtige heeft bij vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, een fictief regulier voordeel in aanmerking genomen. Onder het begrip schulden in de zin van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 wordt verstaan: alle civielrechtelijke schuldverhoudingen en verplichtingen.
X en A BV zijn overeengekomen dat de koopsom voor de onderneming bestaat uit een tijdelijk aandeel in de jaarwinst van de onderneming. Die afspraak vormt voor X een verplichting en voor A BV een recht. Juridisch verschilt dit niet van de verplichting die een koper heeft als hij koopt tegen schuldigerkenning van de koopsom met jaarlijkse aflossingen. Aan de winstrechtverplichting zijn verder geen nadere voorwaarden verbonden en enkel de definitieve omvang is onzeker. De winstrechtverplichting valt dan ook onder het schuldbegrip van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001.
Beschouwing vraag 2
Het bedrag van de schulden bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001, wordt op grond van artikel 4.14a, vierde lid, Wet IB 2001 bepaald (aan het einde van het kalenderjaar) op basis van de nominale waarde.
De winstrechtverplichting is gebaseerd op de waarde in het economisch verkeer van de onderneming op het moment dat de onderneming wordt overgedragen en de verplichting wordt aangegaan, te weten € 2.000.000. Dit is dan ook de nominale waarde van de verplichting die X aan A BV heeft.
Vervolgens is de vraag hoe jaarlijks omgegaan moet worden met de waardering van de winstrechtverplichting voor toepassing van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001. De winstrechtverplichting zal als gevolg van aflossingen en ook (bijgestelde) winstverwachtingen wijzigen. In de regel zal de nominale waarde van de winstrechtverplichting afnemen. Vanuit praktische overwegingen kan voor de afgesproken duur van het winstrecht rekening worden gehouden met een lineaire waardevermindering. Omdat in dit geval sprake is van een 4-jarig winstrecht, daalt de nominale waarde van de winstrechtverplichting dan elk jaar lineair met 25%. Na 1 jaar bedraagt de nominale waarde € 1.500.000, na 2 jaar € 1.000.000, na 3 jaar € 500.000 en na 4 jaar tenslotte nihil.