KG:003:2023:6 Geen forfaitair voordeel bij een middellijk gehouden lucratief belang
Aanleiding
X woont in Nederland en bezit alle aandelen van een in het buitenland gevestigde vennootschap Y. X werkt vanuit Nederland voor Z, een internationaal private equity-huis. Door middel van vennootschap Y bezit X een lucratief belang in een van de door Z beheerde fondsen. Dit belang vormt de enige bezitting van vennootschap Y.
Vennootschap Y is door X opgericht, waarbij kort gezegd het lucratief belang is ingebracht om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid die artikel 3.95b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) biedt.
Vraag
Is artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 4.14 Wet IB 2001 (forfaitair voordeel) van toepassing op het middellijk gehouden lucratief belang?
Antwoord
Nee, omdat de bezittingen (bestaande uit het lucratief belang) van vennootschap Y niet grotendeels bestaan uit beleggingen en ook de feitelijke werkzaamheden van vennootschap Y gelet op doel en strekking van de lucratief belangregeling en artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001 niet kwalificeren als beleggen, is artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, juncto artikel 4.14 Wet IB 2001 niet van toepassing.
Beschouwing
Het enige bezit van vennootschap Y betreft een lucratief belang in een Z-fonds. De voordelen die met dit lucratief belang worden behaald, beogen voor X een beloning te zijn voor zijn werkzaamheden voor het Z-fonds. Voor X vormt dit (middellijk gehouden) lucratief belang dan ook een werkzaamheid welke belast wordt als resultaat uit overige werkzaamheden (artikel 3.90 juncto artikel 3.92b Wet IB 2001).
Vennootschap Y houdt dit lucratief belang enkel om X op grond van artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001, de mogelijkheid te bieden (arbeidsgerelateerde) voordelen met betrekking tot dit lucratieve belang niet tot het resultaat uit overige werkzaamheden te hoeven rekenen (box 1), maar tot het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2).
Hierdoor bestaan de bezittingen (bestaande uit het lucratief belang) van vennootschap Y niet grotendeels uit beleggingen (artikel 4.13, eerste lid, Wet IB 2001) en kunnen de feitelijke werkzaamheden van vennootschap Y gelet op doel en strekking van de lucratief belangregeling en artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001 niet gekwalificeerd worden als beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden (art. 4.14, achtste lid, onderdeel b, Wet IB 2001).[Voetnoot 1]
Voetnoten
[Voetnoot 1, terug naar tekst] Vergelijk in dit verband Kamerstukken II 2007/08, 31 459, nr. 3, p. 4, waarin is opgemerkt dat het voor de toepassing van de lucratief belangregeling gaat om beloningsbestanddelen met een excessief karakter, waarbij de bijzondere voorwaarden en condities waaronder een lucratief belang wordt verkregen als beloning voor arbeid, niet openstaan voor reguliere beleggers.