Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:003:2024:3 ‘Rechtens dan wel in feite direct of indirect’ en de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap

Aanleiding

X is enig aandeelhouder van A BV. X heeft in 2023 in totaal € 900.000 geleend van A BV. Dit is € 200.000 hoger dan het maximumbedrag van € 700.000 zoals bepaald in artikel 4.14a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (wettekst 2023).

X is voornemens om € 200.000 te lenen bij een bank en dit vóór 31 december 2023 te gebruiken voor aflossing van zijn schulden aan A BV.

A BV zal de door aflossing verkregen gelden aanwenden om te investeren in onroerend goed. Ter zake van de lening die X aangaat bij de bank, eist de bank een recht van hypotheek op het onroerend goed dat A BV verwerft.

Vraag

Wordt de schuld die X aangaat bij de bank, aangemerkt als een schuld die X rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij A BV (artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001)?

Antwoord

Ja, de schuld die X aangaat bij de bank, wordt aangemerkt als een schuld die X rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij A BV als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001. Zonder het vestigen van een recht van hypotheek op het door A BV aangeschafte onroerend goed, verkrijgt X geen lening van de bank. In deze situatie valt de schuld van X aan de bank daarom ook onder de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap en is sprake van een fictief regulier voordeel van € 200.000.

Beschouwing

Op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel f, Wet IB 2001 wordt het bovenmatige deel van schulden die de belastingplichtige, zijn partner of de belastingplichtige tezamen met zijn partner, rechtens dan wel in feite direct of indirect heeft bij vennootschappen waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, in aanmerking genomen als fictief regulier voordeel.

Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2019/20, 35496, nr. 3) volgt dat de passage «rechtens dan wel in feite direct of indirect» een ruime werking beoogt te hebben en dat een uitputtende opsomming van gevallen die onder deze ruime werking vallen, niet is te geven. In de Memorie van Toelichting worden wel enkele voorbeelden genoemd. Zo valt bijvoorbeeld een garantstelling ook onder de reikwijdte van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap als door de garantstelling van de vennootschap de belastingplichtige in staat is de schuld bij de bank aan te gaan. Wanneer de garantstelling uitsluitend leidt tot gunstigere voorwaarden voor de schuld van de belastingplichtige, zoals een lagere rente, dan valt de lening niet onder de Wet excessief lenen. In dat geval kan de belastingplichtige ook op eigen kracht de lening aangaan bij een bank.

Omdat X de lening bij de bank niet op eigen kracht kan aangaan, maar het noodzakelijk is dat A BV, een vennootschap waarin X een aanmerkelijk belang houdt, hypothecaire zekerheid verstrekt om de lening te kunnen aangaan, valt deze schuld onder de reikwijdte van de Wet excessief lenen. Per saldo is sprake van een fictief regulier voordeel van € 200.000. Het totaalbedrag van de schulden bedraagt namelijk € 200.000 meer dan het maximumbedrag van artikel 4.14a, tweede lid, Wet IB 2001 (tekst 2023).

Deel deze pagina

Op deze pagina