KG:003:2025:10 Toepassing artikel 4.12a Wet IB 2001 na toepassing van artikel 4.17b Wet IB 2001
Publicatiedatum 18-06-2025, 12:11 | Laatste update 18-06-2025, 12:11 |
Aanleiding
X is in 2022 overleden. Zijn twee kinderen, C en D, zijn ieder voor 50% erfgenaam. X was enig aandeelhouder van X BV. In 2022 is bij X ter zake van de overgang krachtens erfrecht van zijn aandelen X BV, een vervreemdingsvoordeel van € 1.000 als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen. In 2023 wordt de nalatenschap van X verdeeld. Hierbij worden alle aandelen X BV aan C toebedeeld, waarbij artikel 4.17b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt toegepast. Direct na de verdeling in 2023 heeft X BV een bedrag van € 1.000 als dividend uitgekeerd aan C. C verzoekt om toepassing van artikel 4.12a Wet IB 2001 voor het volledige bedrag van de dividenduitkering.
Vraag
Kwalificeren alle door C verkregen aandelen, dus ook de krachtens de verdeling met toepassing van artikel 4.17b Wet IB 2001 verkregen aandelen, als de krachtens erfrecht verkregen aandelen waarop artikel 4.12a Wet IB 2001 kan worden toegepast?
Antwoord
Ja, alle door C verkregen aandelen kwalificeren als krachtens erfrecht verkregen aandelen waarop artikel 4.12a Wet IB 2001 kan worden toegepast.
Beschouwing
Uit artikel 4.12a, eerste volzin, Wet IB 2001 volgt dat de faciliteit van toepassing is op reguliere voordelen die worden genoten uit krachtens erfrecht verkregen aandelen. In de onderhavige casus verkrijgt C 50% van de aandelen als erfgenaam van X en 50% door de verdeling van de nalatenschap van X.
Indien een erflater meer dan één erfgenaam achterlaat en de wettelijke verdeling niet van toepassing is, ontstaat een onverdeeldheid. De nalatenschap moet vervolgens worden verdeeld. Voor de vraag tot welk bedrag C van de faciliteit van artikel 4.12a Wet IB 2001 gebruik kan maken, is bepalend de mate waarin de aanmerkelijkbelangaandelen krachtens erfrecht zijn verkregen.
In zijn algemeenheid geldt dat voor het bepalen van de mate waarin aanmerkelijkbelangaandelen krachtens erfrecht worden verkregen, niet enkel het erfdeel bepalend is. Ook hetgeen bij de verdeling van de nalatenschap wordt verkregen, wordt krachtens erfrecht verkregen.
C verkrijgt bij de verdeling alle aandelen in X BV. C verkrijgt deze aandelen onder algemene titel, aangezien in artikel 3:186, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek het volgende is bepaald:
“Hetgeen een deelgenoot verkrijgt, houdt hij onder dezelfde titel als waaronder de deelgenoten dit tezamen vóór de verdeling hielden.”
Er is derhalve zowel ten aanzien van het gedeelte van de aandelen dat C rechtstreeks uit de nalatenschap van X ontvangt, als ten aanzien van de aandelen die hij door de verdeling ontvangt, sprake van krachtens erfrecht verkregen aanmerkelijkbelangaandelen. Zie in dit verband ook HR 2 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC4861, inzake de inkoopfaciliteit van artikel 57, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964:
“Doel en strekking van art. 57, eerste lid letter f, brengen mee dat, ongeacht de uitkomst van de verdeling van de nalatenschap, als ,,krachtens erfrecht opgekomen'' slechts geldt niet meer en ook niet minder dan de helft van de aandelen die tot de huwelijksgemeenschap hebben behoord.”
Als aan de overige voorwaarden van artikel 4.12a Wet IB 2001 is voldaan, is de dividenduitkering onbelast tot maximaal het bedrag dat bij de erflater in aanmerking is genomen als vervreemdingsvoordeel. In het geval uit de aanleiding kan C de dividenduitkering dan onbelast ontvangen. De verkrijgingsprijs van C wordt daarbij met het bedrag van de dividenduitkering verlaagd tot nihil.