KG:003:2025:8 Overdrachtsbelasting en verkrijgingsprijs artikel 4.21 Wet IB 2001
Publicatiedatum 28-03-2025, 11:27 | Laatste update 28-03-2025, 11:27 |
Aanleiding
X is enig aandeelhouder van Z BV. Z BV kwalificeert als een onroerendezaakrechtspersoon in de zin van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR). X schenkt alle aandelen Z BV aan Y. Vanwege de verkrijging van de aandelen Z BV is door Y € 500.000 aan overdrachtsbelasting betaald.
Vraag
Behoort de door Y ter zake van de verkrijging van de aandelen Z BV betaalde overdrachtsbelasting tot de verkrijgingsprijs van zijn aandelen in Z BV?
Antwoord
Ja, de door Y betaalde overdrachtsbelasting, vanwege de verkrijging van de aandelen Z BV, behoort tot de verkrijgingsprijs van zijn aandelen in Z BV.
Beschouwing
Artikel 4.21, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat onder verkrijgingsprijs wordt verstaan “de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten.”
Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG4201 volgt dat het voor de verhoging van de verkrijgingsprijs moet gaan om kosten die zijn gemaakt in onmiddellijk verband met de verkrijging van de aandelen.
In het arrest van 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:883 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de door een verkrijger betaalde schenkbelasting vanwege door schenking verkregen aandelen, geen kostenpost is die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van de aandelen. De Hoge Raad licht dit als volgt toe:
“De verschuldigdheid van schenkbelasting wordt immers opgeroepen door de omstandigheid dat – op grond van in de persoonlijke sfeer van de verkrijger en degene van wie hij verkrijgt, gelegen motieven – een bevoordeling uit vrijgevigheid plaatsvindt, en staat op zichzelf beschouwd los van de wijze waarop die bevoordeling vorm krijgt, in dit geval door overdracht van aandelen.”
De overdrachtsbelasting is verschuldigd bij een verkrijging van een onroerende zaak, waaronder ook valt aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon (artikel 4, eerste lid, onderdeel a, WBR). Enkel de aard van het object van verkrijging is dus relevant. Daarmee is de betaalde overdrachtsbelasting vanwege de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon een kostenpost die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van die aandelen. De betaalde overdrachtsbelasting verhoogt dan ook de verkrijgingsprijs van Y van de aandelen in Z BV.
Het maakt daarbij geen verschil of de betaalde overdrachtsbelasting op basis van artikel 24, tweede lid, van de Successiewet 1956 al dan niet (deels) in mindering strekt op de verschuldigde schenkbelasting. Ook indien de betaalde overdrachtsbelasting (deels) in mindering strekt op de verschuldigde schenkbelasting blijft de overdrachtsbelasting een ten laste van de verkrijger gekomen kostenpost die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van de aandelen.