Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:013:2023:3 Vijfjaarstermijn bij verzoek ambtshalve teruggave BPM

Aanleiding

Belanghebbende vraagt in februari 2023 ambtshalve teruggave voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) in verband met ‘extra leeftijdskorting’. In zijn verzoek gaat het om voertuigen waarvoor in het (kalender)jaar 2017 aangifte BPM is gedaan. Voor deze voertuigen geldt dat in een aantal gevallen in 2018 of recentere jaren de BPM is betaald en/of de voertuigen tenaamgesteld zijn.

Vraag

Komt belanghebbende bij een verzoek tot ambtshalve teruggaaf in 2023, voor voertuigen waarvoor in 2017 aangifte is gedaan maar betaling en/of tenaamstelling in 2018 (of recenter) is gebeurd, in aanmerking voor ambtshalve teruggaaf in verband met ‘extra leeftijdskorting’?

Antwoord

Nee, want de belastingverschuldigdheid ontstaat op het moment van het indienen van de aangifte BPM (2017). Belanghebbende komt niet in aanmerking voor ambtshalve teruggaaf omdat het verzoek in 2023 buiten de vijfjaarstermijn is ingediend.

Beschouwing

Voor de beantwoording is van belang het antwoord op de vraag wanneer de belastingschuld is ontstaan (zie Wet op de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en Besluit Fiscaal Bestuursrecht). Een verzoek om ambtshalve vermindering of teruggaaf kan op grond van paragraaf 23, negende lid, Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: BFB) immers slechts tot 5 jaar na het ontstaan van de belastingschuld worden ingediend.

De registratie van motorvoertuigen onder het destijds geldende wettelijk regime vangt aan op het moment waarop de voertuiggegevens (VIN, merk, type, CO₂ , BPM bedrag, cataloguswaarde, eenheid) in het kentekenregister worden geplaatst (inschrijven). Op dat moment wordt aan het VIN een letter/cijfercombinatie toegekend (kenteken).
Het inschrijven van het voertuig in het kentekenregister vindt niet eerder plaats dan dat de verschuldigde belasting is voldaan. Het sluitstuk van de registratieprocedure is de tenaamstelling.

Uit de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:64) kan afgeleid worden dat de BPM voor de registratie van een voertuig verschuldigd wordt bij het doen van de aangifte en het gelijktijdig daarmee betalen van het aangegeven bedrag. Dat het belastbare feit zich voordoet nà de inschrijving is, aldus de Hoge Raad, niet relevant voor het moment van het ontstaan van de verschuldigdheid.

“(..) Uit de hiervoor in 4.3 en 4.4 beschreven systematiek – in het bijzonder het voorschrift dat de aangifte gepaard moet gaan met het betalen van het verschuldigde bedrag aan BPM – vloeit voort dat de BPM voor de registratie van een voertuig wordt verschuldigd bij het doen van de aangifte en het gelijktijdig daarmee betalen van het aangegeven bedrag. Daardoor is sprake van ‘belasting die op aangifte behoort te worden voldaan’ in de zin van artikel 20, lid 1, AWR. Daaraan doet niet af dat het belastbare feit (de registratie) waarop de aangifte ziet, zich eerst nadien voordoet.

Dit brengt mee dat, ingeval met het oog op het in artikel 1, lid 2, van de Wet BPM omschreven belastbare feit (registratie in het kentekenregister) aangifte is gedaan en het bedrag van de aangifte is voldaan, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan naheffen voor zover het bedrag dat is betaald minder is dan het bedrag dat behoorde te zijn betaald, ook reeds voordat de registratie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daaraan doet niet af dat, zoals in dit geval, de belanghebbende het bedrag van de aangifte niet daadwerkelijk bij het doen van de aangifte heeft betaald, maar met toestemming van de belastingdienst op een later tijdstip.”

Voor de voertuigen waarvoor in 2017 aangifte is gedaan, maar waarvoor de BPM in 2018 is betaald , geldt derhalve dat het moment van verschuldigdheid is ontstaan in 2017.

Wettelijk kader

Wet BPM 1992 (wettekst 2017)
Artikel 1, tweede lid:

“De belasting is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, motorrijwiel of een bestelauto in het kentekenregister.”


BFB
In paragraaf 23 Ambtshalve verminderen of teruggeven staat in het negende lid vermeld:

“De termijn waarbinnen belanghebbende aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van vermindering of teruggaaf vervalt:

  1. (…) Bij tijdstipbelastingen gaat de termijn lopen vanaf het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
  2. voor aangiftebelastingen door het verloop van vijf jaar na het einde van het belastingjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of waarop de teruggaaf betrekking heeft.”


Artikel 49, eerste lid, letter b, Wegenverkeerswet 1994

“Onverminderd artikel 48, eerste lid, wordt de inschrijving in het kentekenregister gewijzigd:
(..) b. indien blijkt dat de ter zake van het voertuig verschuldigde belastingen en rechten niet zijn voldaan,”

Deel deze pagina