KG:023:2023:2 Bedongen vergoeding bij aankoop deelneming
Publicatiedatum 14-03-2023, 11:10 | Laatste update 28-03-2023, 13:36 |
Aanleiding
Een belastingplichtige bedingt bij de aankoop van een deelneming het recht op een vergoeding van de deelneming. De door de belastingplichtige bedongen vergoeding is substantieel hoger dan hetgeen een derde partij heeft bedongen voor eenzelfde kapitaalbelang bij een gelijktijdige verwerving. De vergoeding houdt verband met te hoge betalingen die een gelieerde vennootschap van de belastingplichtige (heeft) verricht voor diensten van een gelieerde vennootschap van de verworven deelneming.
Vraag
Is de bedongen vergoeding aan te merken als een voordeel uit hoofde van een deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is?
Antwoord
Uit de casus blijkt dat er aanwijzingen zijn dat de vergoeding niet voortvloeit uit het aandeelhouderschap en derhalve niet als voordeel uit hoofde van deelneming is aan te merken. Dit betreft echter een feitelijke toets die is voorbehouden aan de inspecteur.
Beschouwing
Wettelijk kader
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 blijven bij het bepalen van de winst voordelen uit hoofde van een deelneming buiten aanmerking.
Beleid
Uit onderdeel 1.1.1 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiƫn van 9 maart 2020, nr. 2020-0000000002 (hierna: Besluit DVS), volgt dat de vraag of voordelen worden behaald uit hoofde van een deelneming wordt beheerst door de causaliteit. Dat wil zeggen dat de voordelen pas in voldoende verband tot de deelneming staan als deze voordelen voortvloeien uit het aandeelhouderschap in deze deelneming.
Bedongen vergoeding
Voor de vraag of de in casu bedongen vergoeding een voordeel uit hoofde van een deelneming is, volgt uit het Besluit DVS dat relevant is of dit voordeel voortvloeit uit het aandeelhouderschap. Zonder de aankoop van het belang zou belastingplichtige geen recht hebben verkregen op de bedongen vergoeding. Er is dus sprake van een condicio sine qua non-verband tussen het aandeelhouderschap en de bedongen vergoeding. Een dergelijk verband is echter niet voldoende om te concluderen dat de bedongen vergoeding in casu is aan te merken als een voordeel uit hoofde van een deelneming. In de onderhavige situatie zijn er aanwijzingen dat de bedongen vergoeding niet voortvloeit uit het aandeelhouderschap. Dit betreft echter een feitelijke toets die is voorbehouden aan de inspecteur. Gewezen wordt op bijvoorbeeld de substantieel hogere vergoeding die belastingplichtige van de deelneming heeft bedongen in vergelijking met de vergoeding die een derde partij heeft bedongen voor eenzelfde kapitaalbelang bij een gelijktijdige verwerving. Daarnaast bestaat de bedongen vergoeding in casu uit componenten die onmiskenbaar een compensatie zijn voor de te hoge betalingen die de gelieerde vennootschap van de belastingplichtige heeft verricht aan de gelieerde vennootschap van de verworven deelneming. Niet uitgesloten is dat de belastingplichtige de vergoeding heeft kunnen bedingen op grond van de onderhandelingspositie die zij op dat moment had.