Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:023:2023:4 Toepassing deelnemingsvrijstelling op Locked Box Compensation

Aanleiding

Een belastingplichtige heeft een overeenkomst onder opschortende voorwaarden gesloten voor de verkoop van haar deelneming. De resultaten van de deelneming komen vanaf een datum die vóór de overeenkomstdatum ligt (hierna: effectieve datum) toe aan de koper. De verkoopprijs bestaat onder meer uit een zogenoemde locked box compensation (hierna: LBC). De LBC is in dit geval vormgegeven als vergoeding over de uitgestelde betaling van de koopprijs. De LBC wordt berekend over de periode die ligt tussen de effectieve datum en de datum waarop de opschortende voorwaarden zijn vervuld.

Vraag

Maakt de LBC in deze casus onderdeel uit van de verkoopprijs van de deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is?

Antwoord

Ja. De LBC is in deze casus een onderdeel van de verkoopprijs van de deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.

Beschouwing

Wettelijk kader

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) blijven bij het bepalen van de winst voordelen uit hoofde van een deelneming buiten aanmerking (deelnemingsvrijstelling).

Rechtspraak

In HR 12 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2712, BNB 1979/271, had de belastingplichtige bij overeenkomst van 14 juni 1972 haar deelneming verkocht voor een bedrag van circa f. 16,7 miljoen, vermeerderd met rente vanaf 1 januari 1972 tot aan de dag van de overdracht (14 juli 1972). In de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 9 november 1978 is geoordeeld dat deze vergoeding is aan te merken als vergoeding van rente wegens het schuldig zijn van de koopsom van 1 januari tot 14 juli 1972, waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. De Hoge Raad oordeelt echter dat partijen bij een overeenkomst verplichtingen op zich kunnen nemen die worden bepaald door hetgeen voor het tot stand komen van de overeenkomst heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet met zich meebrengt dat partijen ook voordien gebonden waren. De Hoge Raad oordeelt dan ook dat Gerechtshof Amsterdam er ten onrechte van is uitgegaan dat de koopsom reeds op 1 januari 1972 verschuldigd was en verwijst de zaak terug.

In de verwijzingszaak van Gerechtshof Den Haag 15 januari 1981, ECLI:NL:GHSGR:1981:AW9760, stelt Gerechtshof Den Haag vast dat partijen bij de op 14 juni 1972 gesloten overeenkomst niet reeds voor die datum waren gebonden, zodat de bedongen vergoeding niet als rentevergoeding was te beschouwen. Volgens Gerechtshof Den Haag valt niet in te zien waarom rente zou zijn bedongen over een tijdvak dat voorafging aan de dag waarop de koopprijs diende te worden betaald. De bedongen vergoeding moet bij de verkoper worden gerekend tot een voordeel uit deelneming in de zin van artikel 13 Wet Vpb 1969.

LBC

Bij het locked box mechanisme staat de prijs bij het tekenen van de koopovereenkomst vast. De verkoper ontvangt de koopsom echter pas bij levering en heeft geen recht op de resultaten die vanaf de effectieve datum door de te verkopen deelneming worden behaald. Om dit te compenseren wordt een LBC overeengekomen. In de onderhavige casus is de LBC vormgegeven als vergoeding over de uitgestelde betaling van de koopprijs. Zolang partijen niet aan elkaar zijn gebonden en er geen verplichting is tot betaling van de koopsom, is de LBC op grond van de hiervoor vermelde jurisprudentie niet aan te merken als rente. In deze casus is sprake van een rekengrootheid ter bepaling van de verkoopprijs waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.

Deel deze pagina

Op deze pagina