KG:023:2023:5 Regeling voor aflopende deelneming na verkoop belang en verkrijging belang in zelfde vennootschap
Publicatiedatum 30-11-2023, 16:28 | Laatste update 30-11-2023, 16:28 |
Aanleiding
Een belastingplichtige houdt langer dan een jaar een aandelenbelang in Y waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Op enig moment verkoopt belastingplichtige dit aandelenbelang aan Y voor € 600.000 (inkoop van aandelen door Y). Op dezelfde dag verkrijgt belastingplichtige van Y een door Y nieuw uitgegeven aandeel van een andere soort met een nominale waarde van € 1. Dit verkregen aandeel heeft, anders dan de verkochte aandelen, geen stemrecht en een ander winstrecht. Na voorgenoemde transacties bedraagt het totaal nominaal gestorte kapitaal van Y € 45.001.
Vraag
Is op (vervreemdings)voordelen uit hoofde van het nieuw verkregen belang de deelnemingsvrijstelling van toepassing? Meer in het bijzonder is de vraag of de deelnemingsvrijstelling op (vervreemdings)voordelen uit hoofde van het nieuw verkregen belang op grond van artikel 13, zestiende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969), van toepassing is.
Antwoord
Nee, de deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op (vervreemdings)voordelen uit hoofde van het nieuw verkregen belang. Op grond van artikel 13, tweede lid, Wet Vpb 1969, is geen sprake van een deelneming. Daarnaast is de zogenoemde regeling voor aflopende deelnemingen van artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969, niet van toepassing op het nieuw verkregen belang. In deze casus verkrijgt belastingplichtige namelijk een belang dat zowel juridisch (geen stemrecht) als economisch (andere winstrechten) niet te vereenzelvigen is met het voormalige aandelenbelang.
Opgemerkt wordt dat uit de voorgelegde feiten niet volgt of het nieuw verkregen belang is verkregen bij de verkoop van het voormalige aandelenbelang (een deel van de tegenprestatie is geweest) of aanstonds na de verkoop. Het antwoord op die vraag doet echter niet af aan de conclusie dat geen sprake is van een zogenoemde aflopende deelneming.
Beschouwing
Wettelijk kader
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel a, Wet Vpb 1969, is onder meer sprake van een deelneming indien de belastingplichtige voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld.
In artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969, is de regeling voor zogenoemde aflopende deelnemingen opgenomen. Artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969, luidt als volgt:
“Indien een belang dat de belastingplichtige reeds meer dan een jaar houdt en waarvoor hij in die periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling, niet langer als een deelneming wordt aangemerkt omdat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, bedoeld in het tweede of derde lid, blijft nog gedurende een periode van drie jaar, gerekend vanaf het tijdstip dat niet meer wordt voldaan aan de bedoelde voorwaarde, de deelnemingsvrijstelling van toepassing met betrekking tot voordelen uit hoofde van dat belang en kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van dat belang. Het zesde, zevende en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.”
Parlementaire behandeling
Tijdens de parlementaire behandeling van artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969, zie Kamerstukken II 2006/07, 30 572, nr. 12, p. 14, is het volgende aangegeven.
“ (…) De regeling voor aflopende deelnemingen houdt in dat de deelnemingsvrijstelling nog maximaal 3 jaren van toepassing blijft nadat een aandelenbelang dat eerst een deelneming was (een belang van 5% of meer) onder de 5% is gezakt. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een gefaseerde vervreemding of verwatering van een aandelenpakket. Aangezien het in dergelijke situaties om verschillende redenen niet mogelijk is een deelneming in één keer te vervreemden is het redelijk dat de deelnemingsvrijstelling nog maximaal 3 jaren van toepassing blijft. (…).”
Deelneming: ten minste 5%
Uit het vorenstaande volgt dat het nieuw verkregen belang kwalificeert als deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is als de belastingplichtige hiermee voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van Y. Het totaal nominaal gestorte kapitaal van Y bedraagt € 45.001. Belastingplichtige heeft één aandeel met een nominale waarde van € 1 verkregen. Dit maakt dat belastingplichtige niet voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van Y (1/45.001 = 0,002%). Op grond hiervan kwalificeert het nieuw verkregen belang niet als deelneming en is de deelnemingsvrijstelling in beginsel niet van toepassing op de voordelen uit hoofde van het verkregen belang.
Regeling voor aflopende deelnemingen
De deelnemingsvrijstelling kan in deze casus van toepassing zijn als het belang op grond van artikel 13, zestiende lid, Wet Vpb 1969, is aan te merken als aflopende deelneming. Dat is echter niet het geval, zodat de deelnemingsvrijstelling ook op grond van de regeling voor aflopende deelnemingen niet van toepassing is op het nieuw verkregen belang.
Belastingplichtige heeft het gehele belang dat hij langer dan een jaar heeft gehouden en waarvoor hij in die periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling in één keer volledig vervreemd. Daarmee komt de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op dát belang ten einde. Er is geen sprake van een gefaseerde vervreemding noch van een verwatering van het belang. Toepassing van de regeling voor aflopende deelnemingen kan dus ook naar de ratio van de regeling niet aan de orde zijn. Dat belastingplichtige een kleiner-dan-5%-belang verkrijgt in dezelfde vennootschap als waarin hij langer dan een jaar een belang heeft gehouden waarop hij in die periode onafgebroken in aanmerking kwam voor de deelnemingsvrijstelling doet hier niet aan af. In deze casus verkrijgt belastingplichtige immers een belang dat zowel juridisch (geen stemrecht) als economisch (andere winstrechten) niet te vereenzelvigen is met het voormalige aandelenbelang. Als gevolg hiervan is tevens niet van belang of het nieuw verkregen belang is verkregen bij de verkoop van het voormalige belang (een deel van de tegenprestatie is geweest) of aanstonds na de verkoop.