KG:023:2024:3 Goedkeuring onderdeel 1.7.4 Besluit Deelnemingsvrijstelling en voorgenomen kapitaalstorting
Publicatiedatum 19-03-2024, 15:10 | Laatste update 19-03-2024, 15:11 |
Aanleiding
Een belastingplichtige verwerft een deelneming die een andere functionele valuta hanteert dan belastingplichtige. Belastingplichtige heeft het voornemen om kapitaal te storten in de overgenomen deelneming, in de functionele valuta van deze deelneming. Aan dit voornemen zal in meerdere tranches verspreid over een aantal jaar uitvoering worden gegeven. Om de valutakoers van de te verrichten kapitaalstortingen te fixeren worden in de periode voorafgaand aan de daadwerkelijke kapitaalstortingen afdekkingsinstrumenten afgesloten. Een eerste afdekkingsinstrument is afgesloten vóórdat een beroep is gedaan op de goedkeuring die is opgenomen in onderdeel 1.7.4 (hierna: 1.7.4-goedkeuring) van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2020, nr. 2020-0000000002 (hierna: Besluit DVS). Opvolgende afdekkingsinstrumenten worden afgesloten nadat een beroep is gedaan op de hiervoor genoemde goedkeuring.
Vragen
- Kan de 1.7.4-goedkeuring worden toegepast in verband met een voorgenomen kapitaalstorting ter zake waarvan een afdekkingsinstrument is afgesloten?
- Kan de 1.7.4-goedkeuring worden toegepast in verband met een voorgenomen kapitaalstorting ter zake waarvan een afdekkingsinstrument is afgesloten vóórdat het verzoek om toepassing van de goedkeuring is gedaan?
- Is een succesvol beroep op de 1.7.4-goedkeuring nog mogelijk ten aanzien van de opvolgende afdekkingsinstrumenten nu één afdekkingsinstrument afgesloten is vóórdat het verzoek om toepassing van deze goedkeuring is gedaan?
Antwoorden
- Ja. Er kan ook bij een afdekkingsinstrument ter zake van een voorgenomen kapitaalstorting een beroep worden gedaan op deze goedkeuring.
- Nee. Nu het verzoek niet is gedaan vóórdat het afdekkingsinstrument is afgesloten kan geen succesvol beroep worden gedaan op de 1.7.4-goedkeuring ten aanzien van dit afdekkingsinstrument.
- Ja. Als het verzoek is gedaan vóórdat de opvolgende afdekkingsinstrumenten zijn afgesloten kan voor die afdekkingsinstrumenten (wel) een beroep worden gedaan op 1.7.4-goedkeuring. Hieraan staat niet in de weg dat voor één van de eerder afgesloten afdekkingsinstrumenten niet tijdig een verzoek op de 1.7.4-goedkeuring is gedaan.
Beschouwing
Wettelijk kader
Op grond van artikel 13, eerste lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969), blijven bij het bepalen van de winst voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of vervreemding van die deelneming buiten aanmerking.
In artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969, is geregeld dat als de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, het voordeel uit de desbetreffende rechtshandeling behoort tot de voordelen uit hoofde van de deelneming.
Parlementaire geschiedenis
Bij de parlementaire behandeling van de invoering van het aftrekverbod voor kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming is het volgende aangegeven (Kamerstukken II 2003/04, 29 381, nr. 9, blz. 11):
“De leden van de VVD-fractie vernemen graag of onder het begrip «verwerving van een deelneming» ook de uitbreiding van een deelneming en een kapitaalstorting in een deelneming valt. Met het gebruik van het begrip «kosten die verband houden met de verwerving van een deelneming» wordt gedoeld op alle kosten die een belastingplichtige moet maken ten einde een door haar beoogd belang in een deelneming te verwezenlijken. Deze kosten worden allen gerekend tot de aanschaffingskosten van de deelneming. Dit betreft niet alleen de initiële uitgaven ter verwerving de deelneming, maar evenzeer vervolguitgaven die worden gedaan om het belang in de deelneming te behouden of te vergroten.”
De wetgever heeft de invoering van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969, onder meer als volgt toegelicht (Kamerstukken II 1995/96, 24696, nr. 3, p. 23):
“Ook voor zover een buitenlandse deelneming met eigen vermogen is gefinancierd, kan het vanuit economisch gezichtspunt wenselijk zijn dat het valutarisico dat met de buitenlandse deelneming wordt gelopen, wordt afgedekt. In de praktijk zijn daarvoor verschillende instrumenten beschikbaar. In het arrest HR 17 november 1993, nr. 28 818, BNB 1994/273, heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over een dergelijke situatie. In dat arrest had de belastingplichtige ter beperking van het met de buitenlandse deelneming te lopen valutarisico valuta-termijntransacties gesloten. De Hoge Raad oordeelde dat het resultaat dat met deze transacties werd behaald, niet onder de deelnemingsvrijstelling viel. Uit deze beslissing volgt dat de hiervoor met betrekking tot leningen aangegaan ter financiering van buitenlandse deelnemingen en financiering met eigen vermogen van de deelneming gesignaleerde discrepantie, zich onder de huidige wetgeving ook voordoet met betrekking tot kosten en resultaten ter zake van afdekkingsinstrumenten. Daarom voorziet het onderhavige wetsvoorstel in de mogelijkheid de kosten en resultaten ter zake van afdekkingsinstrumenten die verband houden met buitenlandse deelnemingen eveneens onder het regime van de deelnemingsvrijstelling te brengen.
Een probleem hierbij is dat niet altijd duidelijk zal zijn of een bepaald afdekkingsinstrument verband houdt met de deelneming. Omdat vermeden moet worden dat hierover achteraf discussies tussen belastingplichtige en de inspecteur ontstaan en dat in zo’n geval partijen hun standpunt laten afhangen van de koersontwikkeling van de desbetreffende valuta (winst of verlies), wordt een regeling voorgesteld waarbij het verband tussen het afdekkingsinstrument en de deelneming vooraf wordt vastgesteld.”
Beleid
In onderdeel 1.7.4 van het Besluit DVS, is de volgende passage opgenomen:
“1.7.4 Aankoop deelneming tegen koopsom in vreemde valuta
Als een belastingplichtige het voornemen heeft om een deelneming te kopen waarvan de koopsom in een andere valuta luidt dan de functionele valuta, kan het om bedrijfseconomische redenen gewenst zijn om de valutakoers van de te betalen koopsom te fixeren. Als dit zich voordoet dan zal de belastingplichtige in de periode voorafgaand aan de daadwerkelijke betaling van de koopsom een positie opbouwen in die andere valuta. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aanhouden van tegoeden in de andere valuta of aan valutatermijntransacties. Omdat er op dat moment nog geen deelneming is, kan voor deze afdekkingsinstrumenten geen verzoek in de zin van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb worden gedaan. In de vennootschappelijke jaarrekening maken de valutaresultaten behaald in de periode voorafgaand aan de daadwerkelijke aankoop en betaling van de deelneming onderdeel uit van de kostprijs van die deelneming. Over de fiscale behandeling van deze resultaten heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgelaten.
Goedkeuring
Omdat ik op dit punt de fiscaliteit in lijn wil brengen met de bedrijfseconomische realiteit, keur ik het volgende goed. Op verzoek van de belastingplichtige vormen de valutaresultaten die een gevolg zijn van de opgebouwde positie in vreemde valuta in verband met de in de toekomst te betalen koopsom, fiscaal onderdeel van de kostprijs van de deelneming en van het voor die deelneming opgeofferde bedrag.
Voorwaarde
Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat het verzoek moet zijn gedaan vóórdat de belastingplichtige aanvangt met het opbouwen van deze valutapositie.”
Rechtspraak
De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 9 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9415, dat ook de waardeveranderingen van een deelneming, die voortvloeien uit het koersverloop van een vreemde munteenheid waarin de waarde van de deelneming is uitgedrukt, tot de voordelen uit hoofde van een deelneming behoren waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.
In de procedure die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8760, heeft belanghebbende ter beperking van een valutarisico op haar deelnemingen valutatermijncontracten afgesloten. De Hoge Raad oordeelde in dit arrest dat verliezen en winsten voortvloeiend uit het verloop van de waarde van een verplichting om in de toekomst bepaalde goederen te leveren, zijn aan te merken als het resultaat van zelfstandige transacties in de vermogenssfeer. De transacties, die naar hun aard een zelfstandige bron van winst of verlies vormen, staan niet in een zodanig rechtstreeks verband met de deelnemingen dat zij dienen te worden gerekend tot de voordelen uit hoofde van de deelnemingen.
Kapitaalstortingen en goedkeuring 1.7.4 Besluit DVS
Zoals hiervoor aangegeven vallen valutaresultaten behaald op een deelneming op grond van HR 9 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9415, onder de deelnemingsvrijstelling. Op grond van HR 17 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8760, is de deelnemingsvrijstelling echter niet van toepassing op resultaten die worden behaald met valutatermijntransacties ter beperking van het valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen. Dit leidt ertoe dat in een situatie waarin het valutarisico vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is afgedekt, dit risico fiscaal gezien blijft bestaan. Om deze discrepantie weg te nemen is artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969, ingevoerd.
In onderdeel 1.7.4 van het Besluit DVS is goedgekeurd dat op verzoek van de belastingplichtige valutaresultaten die een gevolg zijn van een opgebouwde positie in vreemde valuta in verband met een in de toekomst te betalen koopsom voor een voorgenomen aankoop, fiscaal onderdeel vormen van de kostprijs van de deelneming en van het voor die deelneming opgeofferde bedrag. De strekking van de 1.7.4-goedkeuring is dezelfde als die van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969, namelijk de fiscaliteit in lijn brengen met de bedrijfseconomische realiteit. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 en de 1.7.4-goedkeuring in die zin verschillen, dat het bij de toepassing van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 gaat om het afdekken van een valutarisico dat met een bezit, zijnde een deelneming, wordt gelopen. Terwijl het bij de toepassing van de 1.7.4-goedkeuring gaat om het afdekken van een valutarisico op toekomstige uitgaande kasstromen.
De belastingplichtige in deze casus wil vanuit bedrijfseconomisch oogpunt het valutarisico dat gelopen wordt op de voorgenomen kapitaalstortingen (toekomstige uitgaande kasstromen) afdekken. Rekening houdende met de parlementaire behandeling bij artikel 13, eerste lid, Wet Vpb 1969, lijkt het begrip ‘verwerving van een deelneming’ in het kader van de deelnemingsvrijstelling ook een kapitaalstorting te omvatten. Gelet hierop en de strekking van de 1.7.4-goedkeuring kan ook een beroep worden gedaan op deze goedkeuring als niet sprake is van een voorgenomen aankoop van aandelen in een deelneming waarvan de koopsom in een andere valuta luidt dan de functionele valuta, maar van een voorgenomen kapitaalstorting in de functionele valuta van de deelneming.
Verzoek goedkeuring 1.7.4 Besluit DVS
In deze casus heeft de belastingplichtige het voornemen om meerdere afdekkingsinstrumenten af te sluiten. Eén van de afdekkingsinstrumenten is afgesloten vóórdat het verzoek om toepassing van de 1.7.4-goedkeuring is gedaan.
Voorwaarde voor een succesvol beroep op de 1.7.4-goedkeuring is dat het verzoek moet zijn gedaan vóórdat de belastingplichtige aanvangt met het opbouwen van de valutapositie. De reden hiervoor is om te voorkomen dat partijen hun keuze laten afhangen van de koersontwikkeling van de desbetreffende valuta (winst of verlies) (vgl. artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969). Op grond hiervan kan in deze casus geen succesvol beroep worden gedaan op deze goedkeuring voor het reeds afgesloten afdekkingsinstrument.
Het voorgaande staat er echter niet aan in de weg dat een succesvol beroep kan worden gedaan op de 1.7.4-goedkeuring ten aanzien van de opvolgende afdekkingsinstrumenten die worden afgesloten nadat het verzoek is ingediend. Bij de omschrijving van de voorwaarde wordt namelijk in de enkelvoudsvorm aangegeven dat “(…) het verzoek moet zijn gedaan vóórdat de belastingplichtige aanvangt met het opbouwen van deze valutapositie”. Dit laatste wijst op een aanwijsbare transactie, zodat als uitgangspunt geldt dat deze voorwaarde per afdekkingsinstrument geïsoleerd moet worden bezien. Er geldt geen alles-of-niets-benadering. Het blijft derhalve mogelijk om een succesvol beroep te doen op de 1.7.4-goedkeuring, nadat voor een eerder afgesloten afdekkingsinstrument geen beroep is – of niet meer kan worden – gedaan op deze goedkeuring, mits het verband tussen het opvolgende afdekkingsinstrument en de voorgenomen kapitaalstorting aanwezig is.
Deze uitleg sluit aan bij de hiervoor genoemde strekking van de goedkeuring in het algemeen om de fiscaliteit in lijn te brengen met de bedrijfseconomische realiteit. Tevens komt deze uitleg niet in strijd met de strekking van de voorwaarde dat een tijdig verzoek is vereist. Het verzoek om toepassing van de goedkeuring wordt immers gedaan vóórdat de opvolgende afdekkingsinstrumenten worden afgesloten, zodat partijen hun keuze niet kunnen laten afhangen van de koersontwikkeling van de betreffende valuta (winst of verlies).
Besluit deelnemingsvrijstelling
De 1.7.4-goedkeuring wordt met inachtneming van het voorgaande ter verduidelijking aangepast bij de actualisatie van het Besluit DVS.