Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Op deze pagina

KG:023:2024:6 Beschikking artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 en non-deliverable valutatermijncontract

Aanleiding

Een belastingplichtige houdt diverse buitenlandse deelnemingen in vreemde valuta. Deze belastingplichtige heeft meerdere ‘non-deliverable’ valutatermijncontracten afgesloten om het valutarisico af te dekken dat zij loopt met haar deelnemingen. Ten aanzien van deze non-deliverable valutatermijncontracten is een beschikking in de zin van artikel 13, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) afgegeven. Belastingplichtige is van mening dat het verschil tussen de koers op het moment dat een non-deliverable valutatermijncontract wordt aangegaan (spotkoers) en de overeengekomen koers op de datum dat dit non-deliverable valutatermijncontract wordt afgewikkeld (termijnkoers) rentekosten bevat waarop zij de deelnemingsvrijstelling niet wenst toe te passen. 

Vraag

Bevat het verschil tussen de spotkoers en de termijnkoers bij het afsluiten van een non-deliverable valutatermijncontract waarvoor een (positieve) beschikking zoals bedoeld in artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 (hierna: artikel 13-7-beschikking) is afgegeven rentekosten waarop de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is?

Antwoord

Nee. Het non-deliverable valutatermijncontract is een prijsafspraak die niet leidt tot het ter beschikking stellen van een hoofdsom, zodat geen sprake is van rentekosten. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers een (niet voorspelbaar) valutaresultaat ontstaat op het non-deliverable valutatermijncontract dat op grond van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 tot de voordelen uit hoofde van een deelneming behoort. In dat geval is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit (niet voorspelbare) valutaresultaat.

Beschouwing

Wettelijk kader

In artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 is geregeld dat als de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, het voordeel uit de desbetreffende rechtshandeling behoort tot de voordelen uit hoofde van de deelneming.

Parlementaire geschiedenis

De wetgever heeft de invoering van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969, onder meer als volgt toegelicht (Kamerstukken II 1995/96, 24696, nr. 3, p. 6-7 en p. 23):

“Voorgesteld wordt de valutaresultaten op leningen die strekken tot financiering van buitenlandse deelnemingen onder de werking van de deelnemingsvrijstelling te brengen. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad vallen valutaresultaten op dergelijke leningen thans niet onder de deelnemingsvrijstelling, dit in tegenstelling tot valutaresultaten behaald op de deelneming zelf. Met de thans voorgestelde, relatief eenvoudige maatregel wordt tegemoetgekomen aan de wens van het bedrijfsleven om deze discrepantie weg te nemen.”

(…)

“Ook voor zover een buitenlandse deelneming met eigen vermogen is gefinancierd, kan het vanuit economisch gezichtspunt wenselijk zijn dat het valutarisico dat met de buitenlandse deelneming wordt gelopen, wordt afgedekt. In de praktijk zijn daarvoor verschillende instrumenten beschikbaar. In het arrest HR 17 november 1993, nr. 28 818, BNB 1994/273, heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over een dergelijke situatie. In dat arrest had de belastingplichtige ter beperking van het met de buitenlandse deelneming te lopen valutarisico valuta-termijntransacties gesloten. De Hoge Raad oordeelde dat het resultaat dat met deze transacties werd behaald, niet onder de deelnemingsvrijstelling viel. Uit deze beslissing volgt dat de hiervoor met betrekking tot leningen aangegaan ter financiering van buitenlandse deelnemingen en financiering met eigen vermogen van de deelneming gesignaleerde discrepantie, zich onder de huidige wetgeving ook voordoet met betrekking tot kosten en resultaten ter zake van afdekkingsinstrumenten. Daarom voorziet het onderhavige wetsvoorstel in de mogelijkheid de kosten en resultaten ter zake van afdekkingsinstrumenten die verband houden met buitenlandse deelnemingen eveneens onder het regime van de deelnemingsvrijstelling te brengen.”

Beleid

In onderdeel 1.7.1 van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2020, nr. 2020-0000000002 (hierna: Besluit DVS), is de volgende passage opgenomen:

“Een rechtshandeling die strekt tot het afdekken van een valutarisico bevat naast een valuta-element, veelal ook een rente-element. Daarnaast kunnen deze rechtshandelingen ook andere kosten – bijvoorbeeld afsluitkosten – met zich meebrengen. Zoals ik tijdens de parlementaire behandeling van de Wet werken aan winst (zie Kamerstukken II 2005/06, 30 572, nr. 3, p. 56-57) heb aangegeven, kan alleen het valuta-element onder de deelnemingsvrijstelling worden gebracht. Het rente-element en de andere kosten vallen in de belastbare winst.”

Rechtspraak

De Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 9 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9415, dat ook de waardeveranderingen van een deelneming, die voortvloeien uit het koersverloop van een vreemde munteenheid waarin de waarde van de deelneming is uitgedrukt, tot de voordelen uit hoofde van een deelneming behoren waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.

In het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8760, is sprake van een belanghebbende die valtatermijncontracten heeft afgesloten om het valutarisico dat voortvloeide uit haar buitenlandse deelnemingen te beperken. Op deze valutatermijncontracten is door belanghebbende een verlies geleden. De Hoge Raad volgt het oordeel van Gerechtshof ’s-Gravenhage dat dit verlies ten laste van het fiscale resultaat van belanghebbende mag worden gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat verliezen en winsten als de onderhavige, voortvloeiend uit het verloop van de waarde van een verplichting om in de toekomst bepaalde goederen te leveren, zijn aan te merken als het resultaat van zelfstandige transacties in de vermogenssfeer. De transacties, die naar hun aard een zelfstandige bron van winst of verlies vormen, staan niet in een zodanig rechtstreeks verband met de deelnemingen dat zij dienen te worden gerekend tot de voordelen uit hoofde van de deelnemingen.

Non-deliverable valutatermijncontract

Onder een non-deliverable valutatermijncontract worden, zoals de naam impliceert, geen daadwerkelijke valutaeenheden over en weer geleverd. Op de afgesproken datum wordt de werkelijke koers vergeleken met de overeengekomen termijnkoers en rekenen partijen overeenkomstig af over het verschil. Als de werkelijke koers op de afgesproken datum overeenkomt met de afgesproken termijnkoers zijn partijen elkaar geen betalingen verschuldigd en is er dus geen sprake van een kasstroom. Het verschil tussen de werkelijke koers en de afgesproken termijnkoers bedraagt immers nihil. Het verschil tussen de spotkoers en de overeengekomen termijnkoers is terug te voeren op een verschil in rentestand tussen de beide valuta en de verwachte waardemutatie van de beide valuta. Op het moment van afsluiten heeft het non-deliverable valutatermijncontract een intrinsieke waarde van nihil. Van een betaling is wel sprake als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers. Afhankelijk van de vraag of de werkelijke koers ten opzichte van de overeengekomen termijnkoers hoger of lager uitvalt ontstaat bij de ene partij een opbrengst of last en bij de andere partij juist een last of opbrengst. Deze last of opbrengst is bij het afsluiten van het non-deliverable valutatermijncontract niet te voorspellen.

Toepassing artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969

Zoals hiervoor aangegeven vallen valutaresultaten behaald op een deelneming op grond van HR 9 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AW9415 onder de deelnemingsvrijstelling. Daar staat tegenover dat in beginsel de deelnemingsvrijstelling op grond van HR 17 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8760 niet van toepassing is op resultaten die behaald worden met valutatermijntransacties ter beperking van het valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen. Mede naar aanleiding van de wens van het bedrijfsleven om deze discrepantie weg te nemen is artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 ingevoerd. Op grond van deze bepaling kan de inspecteur vaststellen dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen en behoort een voordeel uit die rechtshandeling tot de voordelen uit de deelneming.

In deze casus heeft belastingplichtige een (positieve) artikel-13-7-beschikking ontvangen en is zij van mening dat het verschil tussen de spotkoers en de overeengekomen termijnkoers rentekosten bevat waarop zij de deelnemingsvrijstelling niet wenst toe te passen. Er is echter sprake van een prijsafspraak die niet leidt tot het ter beschikking stellen van een hoofdsom. Rente is de vergoeding voor het ter beschikking stellen van een hoofdsom. Dat het verschil tussen de spotkoers en de afgesproken termijnkoers terug te voeren is op een verschil in rentestand tussen de beide valuta en de verwachte waardemutatie van de beide valuta brengt niet met zich mee dat sprake is van rentekosten. De renteverschillen op de valuta zijn geen rente in de zin van een vergoeding voor het beschikbaar stellen van een hoofdsom, maar slechts een rekengrootheid ter bepaling van de afgesproken termijnkoers. Bovendien is geen sprake van een kasstroom als de werkelijke koers gelijk is aan de overeengekomen koers.

De uitlating uit de parlementaire geschiedenis (Wet werken aan winst) – die volgt op een voorbeeld waarin sprake is van een lening in vreemde valuta – dat een rechtshandeling die strekt tot het afdekken van een valutarisico naast een valuta-element veelal ook een rente-element bevat, is in het Besluit DVS herhaald. Waar het gaat om een non-deliverable valutatermijncontract doet deze uitlating niet af aan voorgaande benadering (zie ook Q.W.J.C.H. Kok, Vreemde valuta en de deelnemingsvrijstelling, WFR 2009/115, onderdeel 5.6). Hetzelfde geldt voor de wijze waarop een non-deliverable valutatermijncontract in de jaarrekening wordt verwerkt nu deze verwerking niet doorslaggevend is voor de fiscaliteit (zie bijvoorbeeld HR 23 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5107, r.o. 3.3).

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat als de werkelijke koers afwijkt van de overeengekomen termijnkoers, een (niet voorspelbaar) valutaresultaat op het non-deliverable valutatermijncontract ontstaat. In dat geval rekenen partijen dit verschil af en is er wel sprake van een kasstroom. Nu in casu een (positieve) artikel-13-7-beschikking is afgegeven behoort dit valutaresultaat op grond van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 tot de voordelen uit hoofde van een deelneming. In dat geval is derhalve de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit (niet voorspelbare) valutaresultaat.

Deel deze pagina