Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de filters Ga direct naar de footer

KG:023:2025:12 Toepassing artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 op een verwachte uitkering bij een waarde deelneming van nihil

Aanleiding

Een belastingplichtige houdt een aandelenbelang in een deelneming die een andere functionele valuta (‘X’) hanteert dan de belastingplichtige. Op dit aandelenbelang is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. De deelneming leent met een garantstelling van een gelieerde partij bij derden een bedrag van X 100. Het is de bedoeling van de deelneming om dit bedrag direct na de ontvangst uit te keren aan de belastingplichtige. De deelneming verricht verder geen activiteiten en heeft geen andere bezittingen of schulden. De waarde van de deelneming bedraagt dan ook niet meer dan nihil. Het valutarisico ten aanzien van de voorgenomen en verwachte uitkering wordt afgedekt met een afdekkingsinstrument. De belastingplichtige wenst de deelnemingsvrijstelling toe te passen op het valutaresultaat dat wordt behaald met het afdekkingsinstrument en verzoekt om een beschikking zoals bedoeld in artikel 13, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: artikel 13-7-beschikking en Wet Vpb 1969). Op enig moment wordt het voornemen om X 100 uit te keren aan de belastingplichtige bekrachtigd door middel van een besluit van het orgaan van de deelneming dat daartoe op grond van het toepasselijke vennootschapsrecht bevoegd is en wordt dit bedrag uitgekeerd.

Vraag

Kan voor het afdekkingsinstrument een positieve artikel 13-7-beschikking worden afgegeven, waardoor het resultaat daarop een voordeel uit hoofde van de deelneming is?

Antwoord

Nee, voor het afdekkingsinstrument kan in een casus als de onderhavige, waarin sprake is van een deelneming met een waarde van niet meer dan nihil, geen positieve artikel 13-7-beschikking worden afgegeven. Het resultaat op het afdekkingsinstrument is geen voordeel uit hoofde van de deelneming.

Beschouwing

Wettelijk kader
In artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 is geregeld dat als de inspecteur vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, het voordeel uit de desbetreffende rechtshandeling behoort tot de voordelen uit hoofde van de deelneming.

Parlementaire behandeling

In de wetsgeschiedenis is door de wetgever ten aanzien van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969, onder meer het volgende aangegeven in respectievelijk Kamerstukken II 2005/06, 30572, nr. 3, p. 56–57 en Kamerstukken II 2005/06, 30572, nr. 8, p. 100:

“Vlak voor de verwerving verzoekt BV M de inspecteur om het valutarisico dat wordt gelopen met betrekking tot de deelneming te mogen afdekken met de lening die is aangegaan om de deelneming te verwerven, door toepassing van de deelnemingsvrijstelling toe te staan op de valutaresultaten behaald met de hoofdsom. De inspecteur staat dit toe, met dien verstande dat de deelnemingsvrijstelling niet wordt toegepast op valutaresultaten op de hoofdsom van de lening voor zover deze de waarde van de deelneming overstijgt.”

“Wat betreft de regeling van het voorgestelde artikel 13, zevende lid, die ziet op toepassing van de deelnemingsvrijstelling op resultaten behaald met instrumenten ter afdekking van valutaresultaten van deelnemingen, vraagt de Orde om een bevestiging dat latere waardemutaties van de deelneming geen invloed hebben op de mate waarin valutaresultaten behaald met een afdekkingsinstrument onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Dit kan niet worden bevestigd. De strekking van de regeling van artikel 13, zevende lid, is dat voor zover valutarisico’s die worden gelopen op een deelneming, zijn afgedekt, de valutaresultaten behaald met het afdekkingsinstrument op verzoek ook onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Indien een deelneming – los van valutaresultaten – in waarde afneemt, zal het bedrag waarover een valutarisico wordt gelopen navenant afnemen. Dit betekent dat de deelnemingsvrijstelling slechts kan gelden voor valutaresultaten behaald met het afdekkingsinstrument voor zover dit correspondeert met de werkelijke waarde van de deelneming.”

Beleid

In onderdeel 2.7 en 2.7.5 van het Besluit Deelnemingsvrijstelling, zijn de volgende passages opgenomen.

“Als vooraf bij voor bezwaar vatbare beschikking is vastgesteld dat een rechtshandeling strekt tot het afdekken van een valutarisico dat met een deelneming wordt gelopen, behoort een voordeel uit deze rechtshandeling tot de voordelen uit hoofde van deze deelneming op grond van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb. Overigens slechts voor zover de hoofdsom van het afdekkingsinstrument de waarde van de deelneming niet te boven gaat. Dit betreft een continue toets. Deze rechtshandelingen kunnen verschillende vormen aannemen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan een valutatermijntransactie, een swap of een optie. Ook kan het valutarisico worden afgedekt door de deelneming te financieren met een lening in dezelfde valuta als die van de deelneming.”

“Als een belastingplichtige buitenlandse deelnemingen in niet-eurolanden houdt, dan kunnen daaruit dividendbetalingen in vreemde valuta opkomen. Als om bedrijfseconomische redenen de wens bestaat om voorafgaand aan de daadwerkelijke betaling van het dividend de valutakoers te fixeren door een afdekkingsinstrument, dan kan hiervoor een verzoek in de zin van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb worden gedaan. Het valutaresultaat – behaald met het afdekkingsinstrument – vormt dan een voordeel uit hoofde van de deelneming in de zin van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb. Op het moment dat het dividend zich in fiscale zin van de deelneming heeft afgescheiden en bij de belastingplichtige als een vordering op de balans komt, verliezen de resultaten uit het afdekkingsinstrument het deelnemingskarakter. Op deze wijze is er steeds sprake van een evenwicht. Aanvankelijk zijn de waardemutaties van het te ontvangen dividend en de resultaten uit het afdekkingsinstrument aan te merken als voordelen uit hoofde van de deelneming. Nadat het dividend zich heeft afgescheiden van de deelneming behoren beide (tegengestelde) resultaten tot de belastbare winst.”

Rechtspraak

Uit het arrest van de Hoge Raad van 3 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1504 volgt dat indien het orgaan van een vennootschap dat daartoe op grond van het toepasselijke vennootschapsrecht bevoegd is, heeft besloten dat de vennootschap zal overgaan tot uitkering van een dividend, daarmee voor de desbetreffende aandeelhouder(s) een vordering ontstaat op de vennootschap tot betaling van dat dividend (hierna: de dividendvordering). Indien de aandeelhouder een deelneming heeft in de vennootschap zoals bedoeld in artikel 13 van de Wet Vpb 1969, blijft naar het oordeel van de Hoge Raad het dividend in beginsel op grond van de deelnemingsvrijstelling als ‘voordeel uit hoofde van de deelneming’ buiten aanmerking bij het bepalen van de winst. Het voordeel dat is gelegen in het ontstaan van de dividendvordering behoort dan tot de vrijgestelde deelnemingswinst op het moment waarop die vordering ontstaat. Met het ontstaan van die vordering wordt de vrijgestelde deelnemingssfeer verlaten. De dividendvordering is vanaf dat moment een zelfstandig vermogensbestanddeel dat naar zijn aard tot winsten en verliezen kan leiden, aldus de Hoge Raad.

Toepassing artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969

In de onderhavige casus heeft de deelneming een waarde van nihil en wordt er door belastingplichtige een uitkering van de deelneming verwacht. De belastingplichtige heeft het valutarisico ten aanzien van de verwachte uitkering afgedekt met een afdekkingsinstrument en verzoekt om een (positieve) artikel 13-7-beschikking. Als positief wordt beslist op dit verzoek vormt het valutaresultaat – dat is behaald met het afdekkingsinstrument – een voordeel uit hoofde van de deelneming in de zin van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb. In de onderhavige casus kan echter geen positieve artikel 13-7-beschikking worden afgegeven. Dat kan als volgt worden toegelicht.

Valutaresultaten periode na besluit uitkering

Vooropgesteld en ten overvloede wordt opgemerkt dat het in de onderhavige casus niet gaat om de valutaresultaten die worden behaald in de periode die aanvangt op het moment dat door het daartoe bevoegd orgaan besloten is dat wordt overgegaan tot de uitkering. Vanaf dat moment wordt de vrijgestelde deelnemingssfeer verlaten (zie HR 3 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1504 en onderdeel 2.7.5 Besluit Deelnemingsvrijstelling). Het valutaresultaat op de vordering valt evenals het valutaresultaat op het afdekkingsinstrument in de belaste sfeer. Hiervoor kan geen positieve 13-7-beschikking worden afgegeven. Er is in dat geval immers sprake van een valutaresultaat op een afdekkingsinstrument waarmee het valutarisico wordt afgedekt dat wordt gelopen met een vordering. Artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 vereist dat een valutarisico wordt afgedekt dat wordt gelopen met een deelneming. Het toepassen van artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 is in dat geval ook niet nodig omdat beide (tegengestelde) resultaten tot de belaste sfeer worden gerekend.

Valutaresultaten bij voornemen uitkering

Uit de wetsgeschiedenis en onderdeel 2.7 van het Besluit Deelnemingsvrijstelling volgt dat de deelnemingsvrijstelling slechts kan gelden voor valutaresultaten behaald met het afdekkingsinstrument voor zover dit correspondeert met de werkelijke waarde van de deelneming. Voor zover de omvang van het afdekkingsinstrument groter is dan de werkelijke waarde van de deelneming, is het voordeel wel belast. 

In onderdeel 2.7.5 van het Besluit Deelnemingsvrijstelling is verduidelijkt dat artikel 13, zevende lid, Wet Vpb 1969 evenzeer kan worden toegepast als het voornemen bestaat een deelneming te vervreemden, te liquideren of als de verwachting bestaat dat een deel van het eigen vermogen van de deelneming in fiscale zin wordt afgescheiden, zoals bij een dividenduitkering. Er is in de onderhavige casus geen sprake van gestort kapitaal, geen stille reserve, geen wettelijke reserve, geen winstreserve en noch sprake van het anticiperen op verwachte winst, zodat de deelneming niet een deel van haar eigen vermogen lijkt te kunnen afscheiden. Wat hiervan ook zij, dat sprake is van een afdekking om voorgaande redenen brengt niet mee dat daarmee de hiervoor genoemde begrenzing tot de werkelijke waarde van de deelneming in die situaties niet van toepassing is. Daarvoor is in de genoemde bronnen geen aanwijzing te vinden. Nu in casu de waarde van de deelneming niet meer dan nihil bedraagt kan derhalve geen positieve artikel 13-7-beschikking worden afgegeven.

Deel deze pagina