KG:024:2023:1 Middellijke inkoop bij een verplichting tot uitgifte van aandelen
Publicatiedatum 21-02-2023, 11:43 | Laatste update 28-03-2023, 10:46 |
Aanleiding
De vennootschappen X en Y zijn voornemens de krachten te bundelen. Daartoe richt vennootschap X een dochtervennootschap X-Y op. De aandeelhouders van X vervreemden hun aandelen X aan de dochtervennootschap X-Y. In ruil daarvoor krijgen de aandeelhouders een vordering op X-Y. X-Y voldoet deze schuld door de uitgifte van aandelen X-Y aan de (voormalig) aandeelhouders van X. Er zal geen betaling in contanten aan de (voormalig) aandeelhouders van vennootschap X plaatsvinden.
Vraag
Kwalificeert de koop van de aandelen X door de dochtervennootschap X-Y tegen schuldigerkenning in de vorm van aandelen in X-Y als een middellijke inkoop voor de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB).
Antwoord
Nee, in deze situatie is er geen sprake van een vermogensverschuiving van vennootschap X aan haar aandeelhouders omdat tegenover de verwerving door de dochtervennootschap X-Y van de aandelen in de moedervennootschap X gelijktijdig een verplichting bestaat voor de uitgifte van aandelen in vennootschap X-Y.
Beschouwing
Als gevolg van de hierboven beschreven stappen verkrijgt X middellijk aandelen in zichzelf. Hierdoor komt de vraag op of de verwerving van de X-aandelen leidt tot een middellijke inkoop die belast is op grond van de Wet DB.
Wettelijk kader
De inkoop van aandelen, anders dan ter tijdelijke belegging, is een belastbaar feit voor de dividendbelasting op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB. Hiervan is niet alleen sprake wanneer een vennootschap eigen aandelen inkoopt, maar ook wanneer die aandelen door een dochtervennootschap worden gekocht. In dat geval is sprake van een middellijke inkoop.
In HR 14 maart 1979, ECLI:NL:PHR:1979:AX2762, BNB 1979/153 oordeelde de Hoge Raad als volgt:
βDat dit betekent dat, indien een dergelijke dochtervennootschap aandelen in haar moedervennootschap koopt, voor de moedervennootschap de waarde van de deelneming in de dochtervennootschap en dientengevolge het vermogen van de moedervennootschap vermindert met het bedrag dat de dochtervennootschap ter verwerving van de aandelen in de moedervennootschap aan de verkopers van die aandelen betaalt zodat, indien β gelijk te dezen β de koopsom gedekt wordt door in de moedervennootschap aanwezige winst, zich alsdan een vermogensverschuiving als vorenbedoeld voordoet.β
De inhoudingsplichtige en degene die de opbrengst feitelijk aan de aandeelhouders doet toekomen, zijn in een dergelijke situatie dus niet dezelfde rechtspersoon. Het is de moedervennootschap die inhoudingsplichtig is omdat haar vermogen vermindert als gevolg van de (in)koop van haar aandelen en de dochtervennootschap die de opbrengst ter beschikking stelt aan de aandeelhouders van de moedervennootschap.
In casu leidt de verwerving door vennootschap X-Y van de aandelen in de moedervennootschap X, tegen uitreiking van eigen aandelen in vennootschap X-Y niet tot een vermogensverschuiving waarbij per saldo enig vermogen van vennootschap X of X-Y naar de aandeelhouders van X vloeit ten laste van het eigen vermogen van X-Y of een groepsmaatschappij van X-Y. De overdracht van de aandelen in X vindt namelijk plaats onder de voorwaarde dat vennootschap X-Y aandelen uitgeeft aan de (voormalig) aandeelhouders van X.