Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:024:2023:13 Pre-vbi winstreserves (artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet op de dividendbelasting 1965)

Aanleiding

Een fonds voor gemene rekening dat regulier belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting beschikt over positieve winstreserves.

Het fonds verzoekt op enig moment om als vrijgestelde beleggingsinstelling (hierna: vbi) te worden aangemerkt ingevolge artikel 6a Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969). Vanaf dat moment lijdt het fonds een verlies dat de winstreserve uit de voornoemde belaste periode[voetnoot 1] overtreft. De winstreserve wordt daardoor dus per saldo negatief.

Wanneer het fonds vervolgens weer winsten behaalt en de winstreserve uiteindelijk per saldo weer positief is, wenst het fonds uitkeringen te doen.

Vraag

Moet een vbi in de zin van artikel 6a Wet Vpb 1969 bij het ter beschikking stellen van een opbrengst dividendbelasting inhouden, indien de vbi:

  • nog geen opbrengst ter beschikking heeft gesteld ter grootte van het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de vbi wordt vrijgesteld van vennootschapsbelasting; en
  • vanaf het tijdstip waarop de vbi wordt vrijgesteld van vennootschapsbelasting verliezen is gaan lijden?

Antwoord

Ja, een vbi in de zin van artikel 6a Wet Vpb 1969 moet dividendbelasting inhouden bij het ter beschikking stellen van een opbrengst, indien zij nog geen opbrengst ter beschikking heeft gesteld ter grootte van het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de vbi wordt vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Het maakt daarbij niet uit dat de vbi verliezen heeft geleden nadat zij is vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Beschouwing

Op grond van artikel 1, eerste en tweede lid en artikel 7, tweede lid, Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965), is een fonds voor gemene rekening inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting.

Op grond van artikel 1, vierde lid, Wet DB 1965 geldt een vrijstelling van dividendbelasting voor degenen die gerechtigd zijn tot de opbrengsten van aandelen in of winstbewijzen van een lichaam met de vbi-status. Een fonds voor gemene rekening met de vbi-status hoeft derhalve in beginsel geen dividendbelasting in te houden.

Echter, artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet DB 1965 vormt hierop een uitzondering. Op grond van deze bepaling wordt namelijk wel dividendbelasting geheven voor zover de opbrengst het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop het lichaam wordt vrijgesteld op grond van artikel 6a Wet Vpb niet te boven gaat. Kortom, er rust een dividendbelastingclaim op de zuivere winst die een fonds voor gemene rekening heeft behaald voordat deze werd vrijgesteld op grond van artikel 6a Wet Vpb 1969. Doel en strekking van artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet DB 1965 is claimbehoud te bewerkstelligen over winsten die in een belaste periode zijn opgebouwd (Kamerstukken II, 2005/06, 30 533, nr. 3):

”Op de zuivere winst die is ontstaan in het tijdvak voorafgaande aan de toepassing van artikel 6a van de Wet Vpb 1969 rust een dividendbelastingclaim. Zonder nadere bepaling zou deze claim verloren gaan omdat op uitdelingen door de beleggingsinstelling als bedoeld in genoemd artikel 6a geen dividendbelasting wordt ingehouden. Onderdeel b van het vijfde lid voorkomt dit.”

Om te beoordelen of de uitzondering van artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet DB 1965 van toepassing is, moet dus worden vastgesteld of de opbrengst het bedrag van de zuivere winst die reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop het lichaam wordt vrijgesteld op grond van artikel 6a Wet VPB 1965 niet te boven gaat.

De regel in artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet DB 1965 werkt rekenkundig: de dividenduitkering moet worden vergeleken met de zuivere winst die aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting is ingegaan. Indien de dividenduitkering niet hoger is dan deze zuivere winst moet er door de vbi dividendbelasting worden ingehouden. Dat een fonds voor gemene rekening na het moment van ingaan van de vbi-status eerst verlies heeft gemaakt en later weer winst, brengt daar geen verandering in.

Artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet DB 1965 spreekt immers niet van een ‘reserve’ maar van een ‘bedrag’. Dat bedrag staat vast zodra de vbi-status van kracht wordt en kan daarna niet meer wijzigen. Ook doel en strekking van artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet DB 1965, met name het claimbehoud, staan haaks op een lezing waarbij de latente dividendbelastingclaim verloren gaat door rekening te houden met verliezen die zijn geleden tijdens de periode dat het fonds de vbi-status heeft.

Bovenstaande brengt ook mee dat artikel 1, vijfde lid, onderdeel b, Wet DB 1965 een verplichte volgorde van uitdeling kent. Pas als de opbrengst de ‘beclaimde’ zuivere winst overtreft, houdt de inhoudingsplicht van de vbi op.

Voetnoten

[Voetnoot 1, terug naar tekst] Gedurende de belaste periode kwalificeert de vrijgestelde beleggingsinstelling niet als fiscale beleggingsinstelling.

Deel deze pagina