Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:024:2023:21 Teruggaaf van kapitaal door een fonds voor gemene rekening

Aanleiding

Een fonds voor gemene rekening is voornemens kapitaal terug te storten op de bewijzen van deelgerechtigdheid. Daarbij komt de vraag op of deze teruggaaf van kapitaal belast of onbelast zal zijn.

Vraag

Is artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) en in het bijzonder de daar opgenomen mogelijkheid tot onbelaste teruggaaf van kapitaal middels statutenwijziging, van toepassing op fondsen voor gemene rekening?

Antwoord

Nee, artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet DB 1965 is in het geheel niet van toepassing op fondsen voor gemene rekening. Ook de in die bepaling opgenomen mogelijkheid tot onbelaste teruggaaf van kapitaal middels statutenwijziging is derhalve niet van toepassing.

Op de teruggaaf van hetgeen is gestort op bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is artikel 3, eerste lid, onderdeel g, Wet DB 1965 van toepassing. Op grond van die bepaling is een dergelijke teruggaaf belast, voor zover het vermogen van het fonds uitgaat boven hetgeen op de in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid is gestort. Een dergelijke teruggaaf is dus pas onbelast wanneer het vermogen van het fonds niet (langer) uitgaat boven hetgeen op de in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid is gestort.

Beschouwing

Artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet DB 1965 kende onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) een tegenhanger in de inkomstenbelasting, namelijk artikel 29, tweede lid, Wet IB 1964. Die bepaling luidde tot 1981:

“Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, wordt als dividenduitkering aangemerkt, indien en voor zover er zuivere winst is, tenzij van tevoren het maatschappelijke kapitaal van het lichaam dat de teruggave doet, door wijziging van de akte van oprichting dienovereenkomstig is verminderd."

Ten tijde van de invoering van die bepaling waren fondsen voor gemene rekening nog niet inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Pas als gevolg van de tweede nota van wijziging van 29 juli 1968 op het wetsvoorstel Wet op de vennootschapsbelasting 1960 (Kamerstukken II 1967/68, 6000, nr. 17, p. 13) werd het fonds voor gemene rekening inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. De invoering van deze inhoudingsplicht had tot doel om uitkeringen van fondsen voor gemene rekening hetzelfde te behandelen als uitkeringen van naamloze vennootschappen-beleggingsmaatschappijen (Kamerstukken II 1967/68, 6000, nr. 17, p. 7 – 8). Gelijktijdig werd een aparte bepaling opgenomen voor de teruggaaf van kapitaal door fondsen voor gemene rekening, omdat artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet DB 1965 en artikel 29, tweede lid, Wet IB 1964 niet van toepassing waren op fondsen voor gemene rekening. De staatssecretaris lichtte dat als volgt toe (Kamerstukken II 1967/68, 6000, nr. 17, p. 13):

”Daar de bewijzen van deelgerechtigdheid geen nominale waarde kennen en bij deze fondsen geen sprake is van een kapitaal in de formeel-juridische zin die voor naamloze vennootschappen aan dit begrip is verbonden, worden in de twee volgende leden van artikel 44a enige technische voorschriften gegeven voor de toepassing op fondsen van in de Wet op de inkomstenbelasting voorkomende bepalingen waarbij het kapitaal van de naamloze vennootschap een rol speelt. (…) Het derde lid is te beschouwen als een pendant van de regel dat elke uitkering van een naamloze vennootschap als dividend wordt beschouwd indien en voor zover er in de vennootschap winst aanwezig is.”

Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever van mening is dat artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet DB 1965 en de pendant daarvan in de Wet IB 1964 niet van toepassing zijn op fondsen voor gemene rekening omdat bewijzen van deelgerechtigdheid geen nominale waarde kennen en bij deze fondsen geen sprake is van een kapitaal in de formeel-juridische zin. Daarom introduceerde de wetgever een aparte bepaling voor fondsen voor gemene rekening in artikel 44a Wet IB 1964, de voorganger van artikel 3, eerste lid, onderdeel g, Wet DB 1965.[voetnoot 1]

De Hoge Raad bevestigt deze lijn in ECLI:NL:HR:1978:AX2845, mede op basis de parlementaire geschiedenis. In de voorafgaande hofprocedure had het Hof het volgende overwogen, hetgeen door de Hoge Raad werd bekrachtigd:

“Genoemd art. 44a is te beschouwen als de tegenhanger van art. 29, lid 2, van de Wet, waarin ten aanzien van naamloze vennootschappen bepaald is dat teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort als dividenduitkering wordt aangemerkt indien en voor zover er zuivere winst is, tenzij tevoren het maatschappelijke kapitaal door wijziging van de statuten dienovereenkomstig is verminderd. Er zijn echter verschillen tussen beide regelingen, welke voortkomen uit de verschillen die er bestaan tussen fondsen voor gemene rekening enerzijds en naamloze vennootschappen anderzijds. In de eerste plaats ontbreekt bij fondsen een aandelenkapitaal. In de tweede plaats is iets wat te vergelijken is met een formele kapitaalvermindering bij fondsen niet mogelijk. In de derde plaats kan er bij een fonds alleen fiscaal, krachtens wetsfictie sprake zijn van winst. Winst in de zin van art. 29, lid 2, van de Wet kent een fonds niet.”

Bij Wet van 15 mei 1981, Stb. 332, zijn verschillende wetten aangepast aan de tweede richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het vennootschapsrecht. In verband met de aanpassingen van het Burgerlijk Wetboek werden ook artikel 29 Wet IB 1964 en artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet DB 1965 aangepast naar de huidige wettekst, waarbij het begrip “maatschappelijk kapitaal” werd vervangen door het begrip “nominale waarde”. In de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1978/79, 15 304, nr. 3, p. 54) wordt over deze fiscale wijzigingen vermeld:

“De voorgestelde wijziging van art. 29, tweede lid, houdt geen materiële wijziging in. Hetzelfde geldt voor de bij art. V en VI voorgestelde wijzigingen in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet op de dividendbelasting 1965.”

Nu met de wetswijziging van 1981 geen materiële wijziging werd beoogd, zijn de uitlatingen van de staatssecretaris en de jurisprudentie met betrekking tot artikel 29 en 44a Wet IB 1964 onverkort van toepassing op het huidige artikel 3, eerste lid, onderdeel d, Wet DB 1965. Er kan dus niet anders worden geconcludeerd dan dat die bepaling in het geheel niet van toepassing is op fondsen voor gemene rekening en de daar opgenomen mogelijkheid tot onbelaste terugbetaling in geval van vermindering van de nominale waarde dus eveneens niet mogelijk is.

Op teruggaaf van kapitaal door een fonds voor gemene rekening is artikel 3, eerste lid, onderdeel g, Wet DB 1965 van toepassing. Onder die bepaling kan pas onbelast kapitaal worden terugbetaald wanneer alle winst (belast) is uitgekeerd.

Voetnoten

[Voetnoot 1, terug naar tekst] Tot 1 januari 2001 was in de Wet DB 1965 opgenomen dat artikel 44a Wet IB 1964 van overeenkomstige toepassing was op de dividendbelasting. In verband met het vervallen van de Wet IB 1964 per 1 januari 2001 heeft de wetgever deze bepaling uit artikel 44a direct opgenomen in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, Wet DB 1965.

Deel deze pagina