KG:024:2023:4 Kunstmatige constructie, duurzame reorganisatie en dividendstripping
Publicatiedatum 09-03-2023, 15:07 | Laatste update 28-03-2023, 11:04 |
Aanleiding
Nadat er een duurzame reorganisatie[voetnoot 1] heeft plaatsgevonden wordt er door een Nederlandse B.V. een dividend uitgekeerd aan een in het buitenland gevestigde vennootschap. Bij het beoordelen of aan de voorwaarden van de inhoudingsvrijstelling wordt voldaan komt vervolgens de vraag op of de dividendstrippingsmaatregelen in artikel 4, vierde jo. zevende en achtste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB) toepassing vinden.
Vraag
Kunnen de dividendstrippingsmaatregelen in artikel 4, vierde jo. zevende en achtste lid, Wet DB in het geval van een duurzame reorganisatie toepassing vinden indien geen sprake is van een kunstmatige constructie in de zin van artikel 4, derde lid, onderdeel c, Wet DB?
Antwoord
Indien geen sprake is van een kunstmatige constructie in de zin van artikel 4, derde lid, onderdeel c Wet DB belet dat niet de toepassing van de dividendstrippingsmaatregelen van artikel 4, vierde jo. zevende en achtste lid, Wet DB. Bij een duurzame reorganisatie zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of sprake is van dividendstripping. Daarbij kan onder andere het tijdsverloop tussen de verhanging en de uitkering van belang zijn, evenals de hoogte van de uitkering.
Beschouwing
De anti-misbruikregeling van artikel 4, derde lid, onderdeel c, Wet DB is een aparte regeling ten opzichte van de eerder ingevoerde dividendstrippingsmaatregelen van artikel 4, vierde jo. zevende en achtste lid, Wet DB. De anti-misbruikregeling is ingevoerd per 1 januari 2018, tegelijk met de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling van artikel 4, tweede lid, Wet DB naar derde landen. Hiermee werd beoogd een goed fiscaal vestigingsklimaat te behouden en de proactieve aanpak van internationale belastingontwijking voort te zetten.[voetnoot 2]
De dividendstrippingsmaatregelen zijn ingevoerd per 27 april 2001 en sluiten toepassing van de inhoudingsvrijstelling uit voor de opbrengstgerechtigde die niet tevens uiteindelijk gerechtigde is. Hoewel met beide regelingen beoogd wordt misbruik tegen te gaan, bestaan beide regelingen naast elkaar. Dit houdt in dat in de situatie dat de anti-misbruikbepaling van artikel 4, derde lid, onderdeel c, Wet DB niet van toepassing is, omdat bijvoorbeeld geen sprake is van een kunstmatige constructie, de dividendstrippingsmaatregelen alsnog toepassing kunnen vinden.
Met betrekking tot dividendstripping waarbij een vennootschap de aandelen aanvankelijk rechtstreeks houdt en na een verhanging binnen concernverband, de aandelen indirect houdt, via een andere groepsmaatschappij, heeft de Staatssecretaris van Financiën zich zowel in de hoedanigheid van (mede)wetgever[voetnoot 3] als in de hoedanigheid van uitvoerder[voetnoot 4] uitgelaten over de toepassing van de dividendstrippingsmaatregelen:
“Voor de concrete toepassing zal als leidraad gelden dat geen sprake is van dividendstripping indien zich een duurzame reorganisatie voordoet in combinatie met een reguliere dividenduitkering. Dit geldt ongeacht het tijdsverloop tussen de verhanging en de dividenduitkering. Is echter bij een duurzame reorganisatie sprake van een dividenduitkering met een ander karakter, bijvoorbeeld uitdeling van superdividend, dan spelen voor de bepaling of sprake is van dividendstripping ook andere factoren, zoals het tijdsverloop tussen de verhanging en de dividenduitkering, een rol. Ik ben uiteraard bereid het voorgaande door middel van een uitvoeringsbesluit expliciet vast te leggen. Naar mijn oordeel zit in deze benadering besloten dat reorganisaties met een zakelijk karakter, dat wil zeggen reorganisaties waarbij het ontgaan van Nederlandse dividendbelasting niet een drijfveer is, niet worden gehinderd.”
En:
“De maatregelen tegen dividendstripping kunnen, afhankelijk van de omstandigheden, van toepassing zijn op interne reorganisaties. Het hangt echter van verschillende factoren af of een interne reorganisatie onder de maatregelen tegen dividendstripping valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het tijdsverloop tussen de verhanging en de dividenduitkering, het karakter van de dividenduitkering (regulier, incidenteel of liquidatie-uitkering) en de duurzaamheid van de verhanging.
De maatregelen inzake dividendstripping zijn er niet op gericht duurzame, niet fiscaal gedreven, reorganisaties binnen concern te bemoeilijken. Als leidraad geldt hierbij dat geen sprake is van dividendstripping als zich een duurzame reorganisatie voordoet in combinatie met een reguliere dividenduitkering. Dit geldt ongeacht het tijdsverloop tussen de verhanging en de dividenduitkering.
Het ligt anders bij een duurzame reorganisatie in combinatie met een dividenduitkering met een niet-regulier karakter, bijvoorbeeld uitdeling van een zogenoemd superdividend. In een dergelijk geval spelen ook de hiervoor genoemde factoren een rol voor de bepaling of sprake is van dividendstripping, zoals het tijdsverloop tussen de verhanging en de dividenduitkering. Daarbij is het niet wenselijk om een safe haven aan te geven in de vorm van een termijn waarbuiten juist geen sprake is van dividendstripping. Een transactie in aandelen, winstbewijzen of dividendbewijzen met als doel gebruik te maken van het feit dat het op de koper van toepassing zijnde regime van de dividendbelasting gunstiger is dan voor de verkoper zou dan immers worden ontzien als die transactie (net) buiten die termijn plaatsvindt.
Als bij een duurzame reorganisatie behoefte bestaat aan een safe haven, kan belanghebbende deze vinden in een beperking tot reguliere dividenduitkeringen. Daarbij wordt onder reguliere dividenduitkeringen in ieder geval verstaan tweemaal het gemiddeld, volgens een bestendige gedragslijn, uitgekeerde dividend in drie voorafgaande kalenderjaren (nadere memorie van antwoord, Kamerstukken I 2001/02, 27 896, nr. 117d, blz. 2).”
Op basis van deze uitlatingen kan worden afgeleid dat:
- Reorganisaties binnen concernverband niet zijn uitgesloten van de dividendstrippingswetgeving;
- In geval van een duurzame reorganisatie in combinatie met een reguliere dividenduitkering geen sprake is van dividendstripping. Een reguliere dividenduitkering is in ieder geval tweemaal het gemiddeld, volgens een bestendige gedragslijn, uitgekeerde dividend in drie voorafgaande kalenderjaren. Uit het woordgebruik "in ieder geval" blijkt dat dit slechts een voorbeeld is. Dat laat dus onverlet dat ook andere vormen van regulier dividend kunnen voorkomen;
- Een duurzame reorganisatie in combinatie met een niet-regulier dividend (zoals een incidenteel dividend of een liquidatie-uitkering) niet per definitie onder de dividendstrippingsmaatregelen valt. Of dat het geval is, hangt af van verschillende factoren zoals het tijdsverloop, het karakter van de dividenduitkering en de duurzaamheid van de verhanging. In deze situaties dient steeds per geval te worden beoordeeld of sprake is van dividendstripping.
Volledigheidshalve kan nog worden opgemerkt dat de vraag of de opbrengstgerechtigde/aandeelhouder ook uiteindelijk gerechtigde is (en dus of de dividendstrippingsmaatregelen van toepassing zijn), in beginsel iedere keer moet worden beoordeeld als de inhoudingsvrijstelling wordt toegepast. Dat betekent dat het niet is uitgesloten dat indien op een later moment alsnog een niet-regulier dividend (bijvoorbeeld een superdividend) wordt uitgekeerd, de dividendstrippingsmaatregelen alsnog van toepassing kunnen zijn ook al waren die op een eerder (regulier) dividend niet van toepassing.
Voetnoten
[Voetnoot 1, terug naar tekst] Zoals bedoeld in Kamerstukken I 2001/02, 27 896, nr. 117d, p. 2 en Besluit van 29 november 2022, nr. 2022 - 25322, paragraaf 4.3.
[Voetnoot 2, terug naar tekst] Kamerstukken II 2017/18, 34 788, nr. 3, p. 2.
[Voetnoot 3, terug naar tekst] Kamerstukken I 2001/02, 27 896, nr. 117d, p. 2.
[Voetnoot 4, terug naar tekst] Besluit van 29 november 2022, nr. 2022 - 25322, paragraaf 4.3.