KG:024:2023:9 Inkoop van aandelen tegen onzekere toekomstige vergoeding
Aanleiding
X B.V. is een private equity fonds waarvan de beoogde looptijd reeds is verstreken. Naast aflopende deelnemingen heeft X B.V. nog recht op enkele earn-outbetalingen. Besloten is om de aandelen van de investeerders in te kopen. In ruil voor hun aandelen in X B.V. ontvangen de investeerders een bedrag in contanten en daarnaast zal X B.V. in de toekomst haar netto-opbrengsten overmaken aan de aandeelhouders naar rato van het aandelenbelang dat zij voorheen bezaten. De investeerders behouden op deze manier geen juridisch belang meer in X B.V., maar nog wel een economisch belang.
Vraag
Op welk moment en waarover is dividendbelasting verschuldigd indien de inkoop van aandelen plaatsvindt tegen contanten en een recht op toekomstige betalingen waarvan de omvang nog niet vaststaat?
Antwoord
Indien de inkoop van aandelen plaatsvindt tegen contanten en een recht op toekomstige betalingen waarvan de omvang nog niet vaststaat, is over de betaling in contanten dividendbelasting verschuldigd indien en voor zover de betaling het gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal overtreft. Voor wat betreft de tegenprestatie in de vorm van een recht op toekomstige betalingen waarvan de omvang nog niet vaststaat, geldt dat op het moment van het afspreken van het recht (nog) geen opbrengst ter beschikking is gesteld. Pas op het moment dat er een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling bestaat, maar uiterlijk op het tijdstip dat de uitkeringen plaatsvinden op het recht op toekomstige betalingen wordt de opbrengst (van de inkoop) ter beschikking gesteld. Er is dan dividendbelasting verschuldigd indien en voor zover de uitkeringen het resterende, gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal overtreffen.
Beschouwing
Bij een inkoop van aandelen wordt op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB) tot de opbrengst gerekend hetgeen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal.
Artikel 7, eerste lid, Wet DB schrijft voor dat de belasting wordt geheven door inhouding op de opbrengst. Inhouding vindt op grond van het derde lid plaats op het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld.
Indien de inkoop plaatsvindt tegen contanten en de toekenning van een recht op toekomstige betalingen, dienen beide tegenprestaties voor de inkoop afzonderlijk beoordeeld te worden. Voor het deel van de (in)koopprijs dat in contanten wordt voldaan, is duidelijk dat dit op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet DB tot de opbrengst behoort voor zover de betaling het gemiddeld op de aandelen gestorte kapitaal overtreft.
De vraag doet zich voor hoe het recht op toekomstige betalingen geduid moet worden en wanneer inhouding dient plaats te vinden.
Op grond van artikel 7, derde lid, Wet DB wordt de belasting ingehouden op het tijdstip dat de opbrengst ter beschikking wordt gesteld.
Voor de vraag wanneer de opbrengst ter beschikking wordt gesteld kan worden aangesloten bij ECLI:NL:HR:1960:AY0560 en ECLI:NL:HR:2007:AZ2862. Uit deze arresten kan worden afgeleid dat pas als de aandeelhouder een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van het dividend heeft, er sprake is van ‘ter beschikking stellen’ en dividendbelasting moet worden ingehouden (Kamerstukken II 2010/11, 32 426, nr. 7, p. 41).
Het voorgaande betekent dat indien de omvang van de toekomstige uitkeringen nog niet vaststaat op het moment van de inkoop, er met betrekking tot de uitreiking van het recht nog geen sprake is van een opbrengst die ter beschikking wordt gesteld. Pas op het moment dat er een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling bestaat, maar uiterlijk op het tijdstip dat de uitkeringen plaatsvinden op basis van het recht op toekomstige betalingen wordt de opbrengst (van de inkoop) ter beschikking gesteld.