Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

KG:024:2025:1 Jaar van oprichting bij toepassing artikel 4c Wet DB

Aanleiding

In de loop van een kalenderjaar wordt een vennootschap opgericht. Vervolgens worden de aandelen in deze vennootschap in het tweede kalenderjaar na oprichting van de vennootschap toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt. In het achtste kalenderjaar wenst de vennootschap aandelen in te kopen. De vennootschap wil de inhoudingsvrijstelling van artikel 4c van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) toepassen op de opbrengst ter gelegenheid van deze inkopen.

Vraag

Kan voor de bepaling van het gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in vijf voorafgaande kalenderjaren als bedoeld in artikel 4c, tweede lid, Wet DB 1965 het jaar van oprichting van een vennootschap als kalenderjaar in aanmerking worden genomen ?

Antwoord

Ja, het jaar van oprichting van een vennootschap kan voor de toepassing van artikel 4c, tweede lid, Wet DB 1965 als kalenderjaar in aanmerking worden genomen.

Beschouwing

Artikel 4c Wet DB 1965 kent een inhoudingsvrijstelling voor beursvennootschappen ter zake van de inkoop van aandelen. Om in aanmerking te komen voor de toepassing van de inhoudingsvrijstelling bij inkoop van aandelen moet de inkopende vennootschap als inhoudingsplichtige aan een aantal in artikel 4c Wet DB 1965 genoemde voorwaarden voldoen.

Een van deze voorwaarden betreft de eis opgenomen in artikel 4c, eerste lid, onderdeel b, Wet DB 1965 namelijk:

“in het kalenderjaar wordt aan dividend in contanten ten minste uitgekeerd een bedrag gelijk aan het volgens het tweede lid bepaalde gemiddelde uitgekeerde dividend in contanten in vijf voorafgaande jaren”.

Het tweede lid van artikel 4c Wet DB 1965 schrijft vervolgens voor hoe dit gemiddelde dient te worden bepaald:

“Het bedrag van het in het eerste lid bedoelde gemiddeld uitgekeerde dividend in contanten in vijf voorafgaande kalenderjaren, wordt berekend door na correctie van de bedragen van de zeven voorafgaande kalenderjaren met een inflatiebijstelling, het jaar met het hoogste en het jaar met het laagste gecorrigeerde bedrag buiten aanmerking te laten”.

Uit de wettekst volgt dat het moet gaan om de dividenden in contanten die de vennootschap heeft uitgekeerd in de desbetreffende kalenderjaren. Hierbij is niet van belang of de vennootschap gedurende het gehele eerste kalenderjaar heeft bestaan. Paragraaf 7.2 van het Verzamelbesluit dividendbelasting 2022 (Stcrt. 2022, 32364) zal op dit punt worden verduidelijkt.

Deel deze pagina