Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de filters Ga direct naar de footer

KG:024:2025:9 Brutering bij inkoop van eigen aandelen via de beurs

Aanleiding

X NV heeft aandelen op de beurs ingekocht van onbekende aandeelhouders. De aandelen zijn niet ter tijdelijke belegging ingekocht. X NV voldoet daarnaast niet aan de voorwaarden van artikel 4c Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965), zodat dividendbelasting verschuldigd is over de opbrengst ter zake van de inkopen.

Vraag

Is brutering van dividendbelasting als bedoeld in artikel 6, eerste lid Wet DB 1965 van toepassing bij de inkoop van aandelen via de beurs van onbekende aandeelhouders?

Antwoord

Ja, bij inkoop van aandelen via de beurs van onbekende aandeelhouders dient brutering van de dividendbelasting als bedoeld in artikel 6, eerste lid Wet DB 1965 te worden toegepast. Het is niet vereist dat de aandeelhouder zich bewust is dat de inhoudingsplichtige hem bevoordeelt door het voor zijn rekening nemen van de dividendbelasting. Het is evenmin relevant dat de inhoudingsplichtige de dividendbelasting niet kan verhalen omdat de aandeelhouder onbekend is.

Beschouwing

Wettekst en uitlatingen Staatssecretaris van Financiën

De inkoop van aandelen is expliciet benoemd als opbrengst in artikel 3, eerste lid, sub a Wet DB 1965:

“Tot de opbrengst behoren onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm ook gedaan daaronder begrepen hetgeen ter gelegenheid van inkoop van aandelen, anders dan ter tijdelijke belegging, wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal”.

De inhoudingsplichtige is derhalve verplicht over het verschil tussen de inkoopprijs van de ingekochte aandelen en het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal dividendbelasting in te houden, tenzij de aandelen ter tijdelijke belegging zijn ingekocht dan wel de vrijstelling van artikel 4c Wet DB 1965 van toepassing is. Van beide uitzonderingssituaties is in deze casus geen sprake.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij inkopen via de beurs van onbekende aandeelhouders toegelicht dat brutering van de dividendbelasting dient plaats te vinden, zie de brief aan de Tweede Kamer van 26 september 2023, vergaderjaar 2023–2024, 36 410, nr. 77.

“De verkopende partij verkoopt zijn aandelen op de beurs, niet wetende dat dit aan de beursvennootschap zelf is. De verkopende aandeelhouder weet dus niet dat er ter zake van de transactie dividendbelasting is ingehouden en zal de dividendbelasting dus ook niet kunnen verrekenen dan wel kunnen verzoeken om een teruggave. Daarnaast zal hij de verkoopprijs van € 18.500 niet accepteren, omdat hij zijn aandelen aan een willekeurige derde voor € 20.000 kan verkopen. Met andere woorden, als de prijs niet marktconform is zou de inkoop niet kunnen plaatsvinden. Dit heeft tot gevolg dat de beursvennootschap de (netto)prijs van € 20.000 moet bieden en de dividendbelasting voor zijn eigen rekening moet nemen. De dividendbelasting wordt in dat geval als volgt berekend («brutering»): 10.000 x 100/(100–15) * 15% = € 1.765. Voor toepassing van de dividendbelasting is de veronderstelde («bruto»-)inkoopprijs dan € 21.765, het dividenddeel € 11.765, en de dividendbelasting 15% van het dividenddeel: € 1.765. Deze problematiek is eigen aan de inkoop van aandelen van beursvennootschappen en speelt geen rol bij andere vennootschappen. Bij de inkoop van aandelen door vennootschappen waarvan de aandeelhouder wel bekend is (niet-beursgenoteerde vennootschappen), kan wel dividendbelasting worden ingehouden.

In dat geval komt de dividendbelasting over de inkoop van aandelen ten laste van de aandeelhouder en kan die aandeelhouder, in beginsel die dividendbelasting verrekenen (in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting). De dividendbelasting fungeert in dit geval als voorheffing.”

Ook in onderdeel 7.1. van het Besluit van 29 november 2022, nr. 2022-25322, Stcrt. 2022, 32364 bevestigt de Staatssecretaris van Financiën dat brutering van de dividendbelasting ter zake van de inkoop van aandelen via de beurs dient plaats te vinden.

Kortom, omdat de aandeelhouder onbekend is én de inhoudingsplichtige wil dat er een transactie op de beurs tot stand komt, is de inhoudingsplichtige de facto gedwongen om te zorgen dat de verkopende aandeelhouder een (netto) prijs wordt geboden die overeenkomt met de beurskoers. De inhoudingsplichtige neemt dan ook de beslissing om de dividendbelasting voor eigen rekening te nemen en niet te verhalen op de aandeelhouders. Daarom moet op grond van artikel 6, eerste lid Wet DB 1965 de opbrengst terzake van de inkoop gebruteerd worden.

In de literatuur (Zie o.a. Prof. Mr. O.C.R. Marres- Fed, fiscale studieserie, paragraaf 3.6.2 en paragraaf 15) komen voor de toepassing van de brutering bij inkopen via de beurs de volgende vragen op:

  1. Is het vereist dat de aandeelhouder zich bewust is dat de inhoudingsplichtige hem bevoordeelt omdat laatstgenoemde de dividendbelasting voor zijn rekening neemt? en
  2. Is het daarbij relevant dat de inhoudingsplichtige de dividendbelasting niet kan verhalen omdat de aandeelhouder onbekend is?

Bewustheid aandeelhouder

Zoals hierboven toegelicht is, vormt de inkoopprijs van beursgenoteerde aandelen, verminderd met het gemiddeld gestorte kapitaal op die aandelen, een opbrengst voor de dividendbelasting. Voor de vaststelling van deze opbrengst is niet noodzakelijk dat sprake is van bewustheid bij de inhoudingsplichtige of aandeelhouder. Artikel 3, eerste lid, onderdeel a Wet DB 1965 merkt namelijk de opbrengst ter zake van de inkoop, verminderd met het gemiddeld gestorte kapitaal op de desbetreffende aandelen, zelf al als opbrengst aan. Hierin ligt geen eis van bewustheid bij inhoudingsplichtige en aandeelhouder besloten.

De vervolgvraag is of er ten aanzien van het voordeel dat de inhoudingsplichtige aan de aandeelhouder verstrekt door het voor eigen rekening nemen van de dividendbelasting wél bewustheid bij de inhoudingsplichtige en aandeelhouder noodzakelijk is. Ook het antwoord op deze vervolgvraag luidt nee. Artikel 6 is een rekenregel die voorschrijft dat als de inhoudingsplichtige de belasting voor haar rekening neemt, voor het berekenen van de belasting de opbrengst vermenigvuldigd wordt met 100/85.

De arresten van de Hoge Raad van 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5664 (BNB 1994/234-236) en 6 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1825 (BNB 1996/152) gewezen voor de loonbelasting missen feitelijke toepassing omdat deze zien op gevallen waarin op een later moment is komen vast te staan dat te weinig belasting is ingehouden. Brutering is volgens de Hoge Raad niet van toepassing op het moment dat zowel werkgever en werknemer zich niet bewust waren van het feit dat er ingehouden moest worden of in de bijzondere omstandigheid dat verhaal wettelijk niet mogelijk is.

De feiten in deze arresten wijken af van het voorliggende geval, omdat de inhoudingsplichtige op het moment van de inkopen via de beurs zich bewust is van de verschuldigdheid van dividendbelasting en deze ook voor zijn rekening neemt. Reeds om die reden dient de rekenregel van artikel 6 Wet DB 1965 te worden toegepast. Het is daarbij niet relevant dat de aandeelhouders niet op de hoogte zijn dat zij de aandelen via de beurs aan de inhoudingsplichtige verkopen en dat laatstgenoemde de dividendbelasting voor zijn rekening neemt.

Verhaalsrecht dividendbelasting

Het feit dat de inhoudingsplichtige de dividendbelasting niet kan verhalen op de onbekende aandeelhouders staat niet aan brutering in de weg en is geen bijzondere omstandigheid waardoor brutering achterwege zou moeten blijven, zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 19 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3927 (BNB 1988/336) en de eerdergenoemde arresten van de Hoge Raad van 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5664, BNB 1994/234-236.

De onmogelijkheid van verhaal is gelegen in het systeem van de inkoop van beursgenoteerde aandelen, omdat de inkoop van onbekende aandeelhouders tegen een vastgestelde beurskoers dwingt tot brutering. Daarmee ligt de verhaalsbelemmering niet in een feitelijke of wettelijke onmogelijkheid maar in de eigen gedragingen van de inhoudingsplichtige (zie ook  Hoge Raad van 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4472, BNB 2003/86).

Deel deze pagina